Menachem, de zoon van Gadi, werd koning van Israël in het negenendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Tien jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER:
zijn leven lang brak hij niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
In die tijd viel koning Pul van Assyrië het land binnen. Menachem gaf Pul duizend talent zilver om zich te verzekeren van diens steun bij het handhaven van zijn koningschap. Daartoe legde hij de vermogende Israëlieten een schatting op van vijftig sjekel zilver per hoofd. Hij droeg het zilver over aan de koning van Assyrië, die daarop zijn troepen terugtrok en het land niet bezette. Verdere bijzonderheden over Menachem zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde zijn zoon Pekachja hem op.