‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft,’ antwoordde Elisa. ‘Dit zegt de HEER:
Morgen om deze tijd zal een schepel tarwebloem in de stadspoort van Samaria één sjekel kosten, en twee schepel gerst ook één sjekel.’ De adjudant die de koning begeleidde nam het woord en zei:
‘Zelfs al zou de HEER de hemelsluizen openzetten, wat u daar zegt is toch onmogelijk!’ Maar Elisa antwoordde:
‘U zult het met eigen ogen zien, maar u zult niet de kans krijgen ervan te eten.’
Nu waren er bij de stadspoort vier mannen die aan huidvraat leden. Ze zeiden tegen elkaar:
‘Waarom zouden we hier de dood blijven afwachten? Als we de stad binnengaan, zullen we van honger omkomen. En als we hier blijven zitten, sterven we ook. Laten we overlopen naar de Arameeërs. Als zij ons in leven laten, blijven we leven, en als ze ons doden, sterven we.’ Bij het vallen van de avond gingen ze naar het kamp van de Arameeërs. Maar toen ze bij de rand van het kamp aankwamen, was er niemand te bekennen. De Heer had namelijk in het Aramese kamp het geluid laten klinken van paarden en wagens, van een groot leger, en de Arameeërs hadden tegen elkaar gezegd:
‘Hoor, de koning van Israël heeft de koningen van de Hethieten en van Egypte ingehuurd om ons aan te vallen.’ Tegen het vallen van de avond waren ze er meteen vandoor gegaan, met achterlating van hun tenten, paarden en ezels. Ze hadden het kamp hals over kop verlaten en waren gevlucht om het vege lijf te redden. Toen de vier mannen bij de rand van het kamp kwamen, gingen ze een tent binnen. Ze aten en dronken, en namen het goud en zilver en de kleren en dekens die ze er aantroffen mee. Nadat ze hun buit verstopt hadden, kwamen ze terug en gingen een volgende tent binnen. Ook wat ze daar vonden namen ze mee om het te verstoppen. Maar ten slotte zeiden ze tegen elkaar:
‘Wat we doen is niet goed. Er is vandaag goed nieuws, en als we dat voor ons houden tot het licht wordt, raken we in de problemen. Laten we meteen naar het paleis van de koning gaan om te vertellen wat er gebeurd is.’