De koning van Aram voerde oorlog tegen Israël. Telkens als hij in overleg met zijn bevelhebbers besloot om bij een bepaalde plaats zijn kamp op te slaan, liet de godsman Elisa de koning van Israël waarschuwen dat hij uit die buurt moest wegblijven omdat de Arameeërs daar een aanval beraamden. De koning van Israël liet dan de inwoners van de plaats die de godsman had genoemd waarschuwen en zorgde ervoor zelf uit de buurt te blijven. Dat ging zo keer op keer, tot grote ergernis van de koning van Aram. Hij riep zijn bevelhebbers bij zich en vroeg hun:
‘Zeg me:
wie van onze mensen heult met de koning van Israël?’ Een van de bevelhebbers antwoordde:
‘Niemand, mijn heer en koning, maar de profeet Elisa in Israël weet de koning van Israël zelfs te vertellen wat u in uw slaapkamer zegt.’ Hierop zei de koning:
‘Zoek voor mij uit waar hij is, dan zal ik hem gevangen laten nemen.’ Toen hem werd verteld dat Elisa in Dotan was, stuurde hij een groot leger met strijdwagens en paarden op de stad af.
De Arameeërs kwamen ’s nachts bij Dotan aan en omsingelden de stad.