Josafat, de zoon van Asa, werd koning van Juda in het vierde regeringsjaar van koning Achab van Israël. Hij was vijfendertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. Zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Asa en deed wat goed is in de ogen van de HEER. Toch bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden. Met de koning van Israël stond hij op goede voet. Verdere bijzonderheden over Josafat en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Degenen die ook na de tijd van zijn vader Asa nog tempelprostitutie bedreven, heeft hij uit het land verjaagd.
In Edom was geen koning; het land werd bestuurd door een stadhouder.
Josafat bouwde een handelsvloot om goud te halen in Ofir, maar de reis ging niet door want de schepen vergingen al bij Esjon-Geber. Achazja, de zoon van Achab, had Josafat voorgesteld:
‘Laat mijn knechten met uw knechten meevaren,’ maar dat had Josafat geweigerd.
Toen Josafat bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de Davidsburcht. Zijn zoon Joram volgde hem op.