En over Izebel heeft de HEER gezegd:
“De honden zullen Izebel opvreten onder de stadsmuur van Jizreël.” Wie van de familie van Achab in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de vogels.’ (Inderdaad, niemand heeft zich er meer dan Achab op toegelegd te doen wat slecht is in de ogen van de HEER. En het was zijn vrouw Izebel die hem daartoe aanzette. Het was gruwelijk, zoals hij afgoden vereerde naar het voorbeeld van de Amorieten, die door de HEER voor de Israëlieten waren verdreven.) Bij het horen van deze woorden scheurde Achab zijn kleren. Hij trok een boetekleed aan, dat hij op zijn blote lijf droeg en waarin hij ook sliep. Hij vastte en gedroeg zich ook verder zeer berouwvol. De HEER richtte zich tot Elia met de woorden:
‘Heb je gezien hoe Achab zich voor Mij vernedert? Omdat hij berouw toont, zal Ik het onheil over zijn koningshuis niet tijdens zijn leven voltrekken, maar tijdens het leven van zijn zoon.’