Enige tijd later werd het kind van Elia’s gastvrouw ziek, en wel zo ernstig dat ten slotte alle leven uit hem week. Toen zei de vrouw tegen Elia:
‘Wat heb ik u misdaan, godsman? Bent u soms naar me toe gekomen om mijn zonden aan het licht te brengen en mijn zoon te doden?’ ‘Geef mij uw zoon,’ zei hij, en hij nam de jongen van haar schoot en droeg hem naar boven, naar de kamer die hij in gebruik had, en legde hem op zijn eigen bed. Toen riep hij de HEER aan en vroeg:
‘HEER, mijn God, waarom treft U juist deze weduwe, die mij gastvrijheid verleent, door haar zoon te doden?’ Hij strekte zich driemaal over het kind uit, daarbij de HEER aanroepend met de woorden:
‘HEER, mijn God, laat toch de levensadem in de borst van dit kind terugkeren.’ De HEER verhoorde Elia’s smeekbede:
de levensadem keerde terug in de borst van het kind, en het leefde weer. Elia nam het kind op, droeg het naar beneden en gaf het aan zijn moeder terug. ‘Kijk, uw zoon leeft,’ zei hij. Toen zei de vrouw tegen Elia:
‘Nu weet ik dat u door God gezonden bent en dat u werkelijk namens de HEER spreekt.’