Basa, de zoon van Achia, werd koning van Israël in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda. Vierentwintig jaar regeerde hij in Tirsa. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER en volgde het voorbeeld van Jerobeam, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Daarom richtte de HEER zich tot Jehu, de zoon van Chanani, met de volgende uitspraak tegen Basa:
‘Ik heb je uit het stof gehaald en je aangesteld tot vorst over Mijn volk, Israël. Maar jij hebt het voorbeeld van Jerobeam gevolgd en de Israëlieten, Mijn volk, ertoe aangezet te zondigen en Mij met hun wangedrag te tergen. Daarom zal Ik Basa en zijn koningshuis wegvagen zoals Ik het koningshuis van Jerobeam, de zoon van Nebat, heb weggevaagd. Wie van de familie van Basa in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de vogels.’
Verdere bijzonderheden over Basa en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. Toen Basa bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Tirsa. Zijn zoon Ela volgde hem op. Bij monde van de profeet Jehu, de zoon van Chanani, had de HEER zich dus tegen Basa en zijn familie gericht, omdat hij had gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER. Hij had immers, net zoals Jerobeam en zijn familie, de HEER met zijn handelwijze getergd. Bovendien had hij de familie van Jerobeam uitgemoord.