Rechabeam, de zoon van Salomo, was dus koning van Juda. Hij was eenenveertig jaar oud toen hij koning werd. Zeventien jaar regeerde hij in Jeruzalem, de stad die de HEER uit alle steden van Israëls stammen had uitgekozen om er Zijn naam te laten wonen. Zijn moeder was Naäma, een Ammonitische.
De Judeeërs deden wat slecht is in de ogen van de HEER. Met hun wangedrag ergerden ze Hem nog meer dan hun voorouders ooit hadden gedaan. Op alle hoge heuvels en onder elke bladerrijke boom bouwden ook zij offerplaatsen, richtten ze gewijde stenen op of plaatsten ze Asjerapalen. Ook werd er in het land tempelprostitutie bedreven. Kortom, men gaf zich over aan alle verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had.
In het vijfde jaar van de regering van koning Rechabeam trok koning Sisak van Egypte tegen Jeruzalem op. Hij roofde de schatten uit de tempel van de HEER en het koninklijk paleis en nam alles mee, ook de gouden schilden die koning Salomo had laten maken. Koning Rechabeam liet toen bronzen schilden maken en gaf deze in bewaring aan de bevelhebbers van de koninklijke garde, die het paleis bewaakte. Telkens als de koning naar de tempel van de HEER kwam, namen de leden van de garde de schilden mee, en daarna brachten ze die weer terug naar hun kazerne.
Verdere bijzonderheden over Rechabeam zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Rechabeam en Jerobeam waren voortdurend met elkaar in oorlog. Toen Rechabeam stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn moeder was Naäma, een Ammonitische. Zijn zoon Abiam volgde hem op.