In die tijd werd Jerobeams zoon Abia ziek. Jerobeam zei tegen zijn vrouw:
‘Kom, verkleed je zo dat niemand je als mijn vrouw herkent, en ga naar Silo. Daar woont de profeet Achia, die mij voorzegd heeft dat ik koning over dit volk zou worden. Neem tien broden, een paar koeken en een kruik honing voor hem mee en ga naar hem toe; hij zal je vertellen hoe het met onze zoon zal aflopen.’ De vrouw van Jerobeam deed wat hij gezegd had. Ze ging naar Silo, naar het huis van de profeet Achia. Achia kon niet meer zien, want zijn ogen waren door de ouderdom helemaal dof geworden. Maar de HEER had tegen Achia gezegd:
‘De vrouw van Jerobeam komt naar je toe om je te raadplegen over haar zoon, die ziek is. Ze zal in vermomming bij je komen.’ En hij zei tegen Achia wat hij tegen Jerobeams vrouw moest zeggen.
Toen Achia de vrouw bij de deur hoorde aankomen, begroette hij haar als volgt:
‘Kom binnen, vrouw van Jerobeam. Waarom hebt u zich vermomd? Ik moet u een nare boodschap overbrengen. Ga naar Jerobeam en zeg tegen hem:
“Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Ik heb je verheven boven het volk en je als vorst over Mijn volk, Israël, aangesteld. Ik heb het koningschap van het huis van David losgescheurd en het aan jou gegeven. Maar jij bent anders dan Mijn dienaar David, die Mijn geboden in acht nam, Mij met heel zijn hart toegewijd was en altijd deed wat goed is in Mijn ogen. Jij hebt je nog slechter gedragen dan al je voorgangers:
je hebt me getergd door je in te laten met andere goden en godenbeelden te maken, en Mij heb je verworpen. Daarom zal Ik nu onheil brengen over het huis van Jerobeam. Alle mannelijke leden van je familie zal Ik uitroeien, van hoog tot laag, Ik zal je koningshuis wegvegen als straatvuil, tot er niets meer van over is. Wie van de familie van Jerobeam in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de vogels. Zo heeft de HEER gesproken.”