Toch zal Ik Salomo het koningschap niet helemaal ontnemen. Omwille van Mijn dienaar David, die Ik had uitgekozen en die Mijn geboden en voorschriften in acht heeft genomen, mag Salomo blijven regeren zolang hij leeft. Maar zijn zoon zal Ik het koningschap ontnemen. Tien stammen geef Ik aan jou, en zijn zoon zal Ik één stam laten houden, opdat er bij Mij in Jeruzalem, de stad die Ik heb uitgekozen om er Mijn naam te laten wonen, altijd iemand zal zijn die het licht van het koningshuis van Mijn dienaar David brandend houdt. Jou zal Ik aanstellen tot koning over heel het gebied dat je verlangt. Jij zult koning van Israël zijn. Als je luistert naar alles wat Ik je opdraag, Mij gehoorzaamt en doet wat goed is in Mijn ogen door Mijn voorschriften en geboden in acht te nemen zoals Mijn dienaar David dat deed, dan zal Ik je ter zijde staan en je koningshuis bestendigen, zoals Ik dat ook voor David heb gedaan. Ik zal Israël aan jou geven. Zo zal Ik de nakomelingen van David vernederen, maar niet voor altijd.’
Salomo wilde Jerobeam doden, daarom week Jerobeam uit naar Egypte, waar hij bij koning Sisak zijn toevlucht zocht. Hij bleef daar tot Salomo gestorven was.