Tegen de priester Abjatar zei de koning:
‘Ga terug naar Anatot, naar uw landerijen. Eigenlijk verdient u de doodstraf, maar voor deze keer zal ik u niet terechtstellen, omdat u de ark van God, de HEER, voor mijn vader David uit hebt gedragen en alle ellende met hem hebt gedeeld.’ Salomo ontzette Abjatar uit het priesterambt en liet zo in vervulling gaan wat de HEER in Silo over Eli en zijn familie had verkondigd.
Toen Joab hiervan hoorde, vluchtte hij naar het heiligdom van de HEER en greep de horens van het altaar vast. Hij had immers de zijde van Adonia gekozen, hoewel hij Absalom niet had gesteund. Men vertelde Salomo dat Joab zijn toevlucht had gezocht in het heiligdom van de HEER en zich daar aan het altaar had vastgeklampt. Salomo gaf Benaja opdracht om hem ter dood te brengen. Benaja ging naar het heiligdom van de HEER en zei tegen Joab:
‘De koning zegt:
“Kom naar buiten!”’ ‘Nee!’ antwoordde Joab. ‘Hier zal ik sterven.’ Benaja bracht deze weigering aan de koning over:
‘Joab zegt:
“Hier zal ik sterven.”’ Toen zei de koning:
‘Doe zoals hij zegt:
dood hem, maar zorg wel dat hij begraven wordt. Door hem te doden zuivert u mij en mijn koningshuis van het onschuldig bloed dat hij vergoten heeft. De HEER zal het hem met de dood laten bekopen dat hij twee mannen heeft vermoord die allebei beter en rechtvaardiger waren dan hij. Buiten medeweten van mijn vader David heeft hij hen gedood:
Abner, de zoon van Ner, de opperbevelhebber van het leger van Israël, en Amasa, de zoon van Jeter, de opperbevelhebber van het leger van Juda. Moge hun bloed gewroken worden aan Joab en al zijn nakomelingen; de HEER geve dat de nakomelingen en het koningshuis van David in vrede voortbestaan.’ Benaja ging terug naar Joab en bracht hem ter dood. Hij werd bijgezet in zijn familiegraf in de woestijn. In Joabs plaats werd Benaja, de zoon van Jojada, door de koning benoemd tot opperbevelhebber van het leger; de priester Sadok was benoemd in de functie van Abjatar.