Als dit van u is uitgegaan, mijn heer en koning, waarom hebt u mij dan niet laten weten wie er na u op uw troon zou zitten?’
Koning David nam het woord en beval:
‘Laat Batseba hier komen.’ Batseba liep op de koning toe en ging voor hem staan, en de koning zwoer:
‘Zo waar de HEER leeft, die mij steeds uit de nood heeft gered, vandaag zal ik doen wat ik je bij de HEER, de God van Israël, gezworen heb:
je zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal in mijn plaats op mijn troon zitten.’ Batseba neeg, boog diep voorover en zei:
‘Moge mijn heer, koning David, leven tot in eeuwigheid.’
Toen beval koning David:
‘Laat de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, hier komen.’ Zij kwamen naar de koning toe en deze zei:
‘Roep mijn hovelingen bijeen, laat mijn zoon Salomo op mijn eigen muildier rijden en begeleid hem naar de Gichonbron. Daar moeten de priester Sadok en de profeet Natan hem zalven tot koning van Israël. Blaas vervolgens op de ramshoorn en roep:
“Leve koning Salomo!” Trek dan in zijn gevolg de stad weer binnen. Als hij hier aangekomen is, zal hij plaatsnemen op mijn troon en in mijn plaats koning zijn. Hem wijs ik aan als vorst over Israël en Juda.’ Benaja antwoordde de koning:
‘Zo zij het! Moge de HEER, de God van mijn heer en koning, uw woorden bekrachtigen. Moge de HEER Salomo ter zijde staan zoals Hij mijn heer en koning ter zijde heeft gestaan, en moge Hij zijn troon nog machtiger maken dan de troon van mijn heer, koning David.’ De priester Sadok, de profeet Natan en Benaja met de Keretieten en Peletieten begeleidden Salomo, die op het muildier van koning David reed, naar de Gichonbron. De priester Sadok nam de hoorn met olie, die hij uit het heiligdom had meegenomen, en zalfde Salomo. Toen werd er op de ramshoorn geblazen en iedereen riep:
‘Leve koning Salomo!’ De hele menigte volgde hem terug naar het paleis. Ze bliezen op schalmeien en juichten zo luid, dat de aarde ervan dreunde.