De strijd zette zich voort tot voorbij Bet-Awen. Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten. Op een gegeven moment kwamen ze in een dichtbegroeid gebied waar veel bijennesten waren, die dropen van de honing. Maar zelfs toen waagde niemand het zijn hand uit te steken om uit die nesten, die werkelijk boordevol honing zaten, iets te eten te halen, zo bang waren ze voor de vervloeking. Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd.
Lees meer ...1 Samuel 14:36-46 Sauls eed 2
Later die avond zei Saul: ‘Laten we vannacht de Filistijnen achternagaan en ze bestoken tot de morgen aanbreekt. Niet één zullen we er in leven laten.’ ‘Wat u maar wilt,’ zeiden de soldaten, maar de priester zei: ‘Laten we ons eerst tot God wenden.’ Saul raadpleegde God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen achternagaan? Zult U ze aan Israël uitleveren?’ Maar deze keer gaf God geen antwoord. Toen zei Saul: ‘Laat alle aanvoerders aantreden en laten we uitzoeken wat voor zonde vandaag is begaan. Zo waar de HEER leeft, de Redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!’ Maar niemand gaf antwoord.
Lees meer ...1 Samuel 14:47-52 Verdere gegevens over Saul en zijn familie
Saul nam het koningschap over Israël op zich en voerde oorlog tegen alle hem omringende vijanden: tegen Moab, tegen de Ammonieten, tegen Edom, tegen de koningen van Soba en tegen de Filistijnen. Overal waar hij kwam, behaalde hij de overwinning. Hij werd steeds machtiger, versloeg de Amalekieten en bevrijdde zo Israël uit de greep van zijn plunderaars.
Lees meer ...1 Samuel 15:1-12 Saul verspeelt de gunst van God 1
Op een keer zei Samuël tegen Saul: ‘De HEER heeft mij destijds gezonden om u te zalven tot koning over Zijn volk, over Israël. Luister dus nu naar wat de HEER te zeggen heeft. Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik ben niet vergeten wat Amalek Israël heeft aangedaan: het heeft Israël de weg versperd bij zijn uittocht uit Egypte. Trek daarom op tegen de Amalekieten en versla ze. Wijd al hun bezittingen onvoorwaardelijk aan de HEER. Spaar ze niet, maar dood alles en iedereen: mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen en schapen, kamelen en ezels.’ Saul liet het leger oproepen en hield wapenschouw in Telaïm. Er waren tweehonderdduizend man voetvolk en nog eens tienduizend man uit Juda.
Lees meer ...1 Samuel 15:13-23 Saul verspeelt de gunst van God 2
Toen Samuël bij Saul aankwam, begroette deze hem met de woorden: ‘Wees gezegend door de HEER. Ik heb gedaan wat de HEER mij heeft opgedragen.’ Maar Samuël vroeg: ‘Hoe komt het dan dat ik schapen hoor blaten en runderen hoor loeien?’ ‘Die hebben ze meegenomen van de Amalekieten,’ antwoordde Saul. ‘De soldaten wilden de beste schapen, geiten en runderen sparen om ze te offeren aan de HEER, uw God. De rest hebben we afgemaakt.’ ‘Geen woord meer!’ zei Samuël tegen Saul. ‘Laat me u vertellen wat de HEER mij vannacht gezegd heeft.’
Lees meer ...1 Samuel 15:24-35 Saul verspeelt de gunst van God 3
Toen zei Saul tegen Samuël: ‘Ik heb gezondigd! Ik ben voorbijgegaan aan wat de HEER gezegd heeft, aan wat u gezegd hebt. Ik was bang voor de soldaten en daarom deed ik wat zij wilden. Alstublieft, vergeef me en laat me niet alleen; ik wil neerknielen voor de HEER.’ ‘Nee,’ antwoordde Samuël. ‘U hebt de opdracht van de HEER verworpen, daarom verwerpt de HEER u als koning van Israël.’ Toen Samuël zich omdraaide om weg te gaan, greep Saul de slip van zijn mantel beet, maar die scheurde af. En Samuël zei: ‘Hierbij scheurt de HEER het koningschap over Israël van u los en geeft Hij het aan iemand anders, iemand die waardiger is dan u.
Lees meer ...1 Samuel 16:1-13 David door Samuel gezalfd
De HEER vroeg aan Samuël: ‘Hoe lang blijf je nog treuren om Saul, die Ik als koning van Israël verworpen heb? Kom, vul je hoorn met olie en ga voor Mij naar Isaï in Betlehem, want een van zijn zonen heb Ik als koning uitgekozen.’ ‘Hoe kan ik dat nu doen?’ wierp Samuël tegen. ‘Saul zal me vermoorden als hij het hoort.’ De HEER antwoordde: ‘Neem een jonge koe mee en zeg dat je bent gekomen om de HEER een offer te brengen. Nodig Isaï uit voor het offermaal, dan zal Ik je laten weten wat je doen moet. Wie Ik je aanwijs, die moet je voor Mij zalven.’ Samuël deed wat de HEER had gezegd. Toen hij in Betlehem aankwam, kwamen de oudsten van de stad hem ongerust tegemoet en vroegen: ‘Uw komst is toch geen slecht teken?’
Lees meer ...1 Samuel 16:14-23 David verdrijft de kwade geest van Saul
De geest van de HEER had Saul verlaten; in plaats daarvan stuurde de HEER hem een kwade geest, die hem kwelde. Zijn hovelingen zeiden tegen hem: ‘Het is duidelijk dat u door een kwade geest wordt gekweld. U heeft maar te bevelen, heer, en uw dienaren staan klaar om iemand voor u te zoeken die lier kan spelen. Hij kan dan muziek voor u maken wanneer u door de kwade geest van God wordt bezocht; dat zal u goeddoen.’ ‘Doe dat,’ zei Saul. ‘Zoek iemand voor me uit die goed kan spelen en laat hem bij me komen.’
Lees meer ...1 Samuel 17:1-15 David verslaat Goliat 1
De Filistijnen bereidden opnieuw een oorlog voor. Ze verzamelden zich in Socho in Juda en sloegen hun kamp op in Efes-Dammim, tussen Socho en Azeka. Saul riep het leger van Israël op en sloeg zijn kamp op in de Terebintenvallei. Daar stelden ze zich op tegenover de Filistijnen: op de ene helling stonden de Filistijnen en op de andere de Israëlieten; het dal lag tussen hen in. Uit de gelederen van de Filistijnen trad een kampvechter naar voren, een zekere Goliat uit Gat, een man van ruim zes el lang. Hij had een bronzen helm op zijn hoofd en droeg een bronzen schubbenpantser dat wel vijfduizend sjekel woog.
Lees meer ...1 Samuel 17:16-27 David verslaat Goliat 2
Ondertussen trad de Filistijn elke ochtend en elke avond naar voren, veertig dagen lang, en bleef dan staan wachten. Op een dag zei Isaï tegen zijn zoon David: ‘Hier heb je een zak geroosterd graan en tien broden. Breng die snel naar je broers in het legerkamp. En deze tien kazen moet je aan hun bevelhebber geven. Vraag je broers hoe het met ze gaat en neem een levensteken van hen mee terug.’ Saul was met de soldaten van Israël, onder wie Davids broers, nog steeds gelegerd in de Terebintenvallei, tegenover de Filistijnen. De volgende ochtend vroeg ging David met de proviand op weg, zoals Isaï hem had opgedragen.
Lees meer ...