Samuël riep het volk op om zich in Mispa voor de HEER te verzamelen. Daar sprak hij de Israëlieten als volgt toe: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik ben het die jullie uit Egypte heeft geleid. Ik ben het die jullie heeft bevrijd uit de greep van Egypte en alle andere koninkrijken door wie jullie onderdrukt werden. Maar nu hebben jullie je God, die jullie steeds uit alle rampspoed en ellende heeft gered, verworpen en vragen jullie Hem of Hij een koning over jullie aanstelt. Welnu, stel je op voor de HEER per stam en per familie.’ Samuël liet de stammen van Israël aantreden en het lot viel op de stam Benjamin.
Lees meer ...1 Samuel 11:1-13 Saul komt Jabes te hulp
Koning Nachas van Ammon trok ten strijde en belegerde Jabes in Gilead. De inwoners van Jabes stelden Nachas het volgende voor: ‘Als u met ons een verdrag sluit, zullen wij ons aan u onderwerpen.’ ‘Goed,’ antwoordde koning Nachas, ‘op voorwaarde dat ik ieder van jullie het rechteroog uitsteek, ter vernedering van heel Israël.’ Toen zeiden de oudsten van Jabes tegen hem: ‘Geef ons zeven dagen de tijd om boden het land rond te sturen. Als niemand ons komt helpen, zullen we naar u toe komen.’ Toen de boden van Jabes in Sauls woonplaats Gibea kwamen en vertelden wat er aan de hand was, begon de hele bevolking te weeklagen.
Lees meer ...1 Samuel 11:14-15-12:1-8 Samuel spreekt het volk voor het laatst toe 1
Samuël riep de Israëlieten op om naar Gilgal te gaan en daar het koningschap plechtig te bevestigen. Heel het volk ging naar Gilgal, waar Saul ten overstaan van de HEER als koning werd ingehuldigd. Ze slachtten dieren voor een vredeoffer ter ere van de HEER en Saul vierde uitbundig feest met alle Israëlieten. Toen sprak Samuël het volk als volgt toe: ‘Ik heb uw verzoek ingewilligd en gedaan wat u hebt gevraagd: ik heb een koning over u aangesteld. Hier is de koning die u voortaan voor zal gaan. Nu ik oud en grijs geworden ben, staan mijn zonen hier u bij.
Lees meer ...1 Samuel 12:9-17 Samuel spreekt het volk voor het laatst toe 2
Maar later vergaten uw voorouders de HEER, hun God, en daarom leverde Hij ze uit aan Sisera, de bevelhebber van het leger van Hasor, en aan de Filistijnen en de koning van Moab. Toen die oorlog tegen hen voerden, riepen ze de HEER te hulp en zeiden: “We hebben gezondigd! We hebben de HEER de rug toegekeerd om de Baäls en Astartes te vereren. Bevrijd ons uit de greep van onze vijanden, dan zullen we U weer dienen.” En de HEER stuurde Jerubbaäl, Bedan, Jefta en mij, Samuël. Zo bevrijdde Hij u uit de greep van de vijanden die u omringden en kon u hier onbezorgd wonen.
Lees meer ...1 Samuel 12:18-25 Samuel spreekt het volk voor het laatst toe 3
Samuël riep de HEER aan, en meteen liet de HEER het onweren en regenen, zodat het volk vervuld werd van angst voor de HEER en Samuël. Ze vroegen Samuël: ‘Bid voor ons, uw dienaren, tot de HEER, uw God, dat we niet hoeven te sterven. Want we hebben al zoveel verkeerd gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen.’ ‘Ook al hebt u gezondigd,’ antwoordde Samuël, ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en Hem met heel uw hart toegedaan bent.
Lees meer ...1 Samuel 13:1-12 Saul verspeelt de gunst van Samuel 1
Saul was dertig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar was hij koning van Israël. Saul had drieduizend Israëlieten uitgekozen. Tweeduizend waren met hem gelegerd bij Michmas en het gebergte van Betel; duizend lagen er met Jonatan bij Gibea in Benjamin. De rest van het volk werd teruggestuurd naar huis. Jonatan versloeg de Filistijnse wachtpost in Gibea, en dat kwam de Filistijnen ter ore. Saul liet in heel het land de ramshoorn blazen en rondzeggen: ‘Hebreeën, luister: Israël heeft de Filistijnen vernederd doordat Saul een van hun wachtposten verslagen heeft!’ Het volk werd opgeroepen om zich in Gilgal bij Saul aan te sluiten.
Lees meer ...1 Samuel 13:13-15 Saul verspeelt de gunst van Samuel 2
‘Hoe hebt u zo dom kunnen doen?’ vroeg Samuël. ‘Waarom hebt u zich niet gehouden aan het gebod dat de HEER, uw God, u heeft opgelegd? Dan had de HEER uw koningschap over Israël nu voor altijd bestendigd.
Lees meer ...1 Samuel 13:16-23 Jonatans heldendaad 1
Saul monsterde de mannen die bij hem waren gebleven. Het waren er zeshonderd. Saul en zijn zoon Jonatan waren met hun troepen gelegerd bij Gibea in Benjamin; de Filistijnen hadden hun kamp opgeslagen bij Michmas. De stoottroepen van de Filistijnen rukten uit in drie richtingen: één naar Ofra in Sual, één naar Bet-Choron en één naar de grensstrook waar je over de Hyenavallei heen uitkijkt op de woestijn.
Lees meer ...1 Samuel 14:1-13 Jonatans heldendaad 2
Op zekere dag zei Jonatan, de zoon van Saul, tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de Filistijnse wachtpost daar aan de overkant.’ Maar hij vertelde niet aan zijn vader wat hij van plan was. Saul had zijn tent opgeslagen onder de granaatappelboom bij Migron, even buiten Gibea. Hij had zeshonderd soldaten bij zich. De functie van priester werd bekleed door Achia, de zoon van Achitub. Achitub was een broer van Ichabod, die de zoon was van Pinechas, de zoon van Eli, de priester van de HEER in Silo. Niemand wist dat Jonatan weg was. Aan weerszijden van het ravijn dat Jonatan wilde oversteken om bij de Filistijnse wachtpost te komen, staken twee rotstanden uit:
Lees meer ...1 Samuel 14:14-23 Jonatans heldendaad 3
Bij dit eerste treffen doodden Jonatan en zijn wapendrager twintig mannen. Dit alles speelde zich af op een terrein half zo groot als een span ossen in één dag kan ploegen. Er ging een siddering door het kamp in het veld en door de bezetting van de wachtpost, en ook de stoottroepen rilden van schrik. De aarde beefde, en alle Filistijnen sidderden van angst voor God. De mannen van Saul die bij Gibea in Benjamin op de uitkijk stonden, zagen wat er gebeurde: er ontstond een golf van paniek en de menigte rende heen en weer.
Lees meer ...