Uit heel Israël, van Dan tot Berseba, en zelfs uit Gilead, kwamen de Israëlieten naar het heiligdom van de HEER in Mispa om daar een volksvergadering te houden. Deze vergadering van het volk van God, vierhonderdduizend man die de wapens konden hanteren, werd geleid door de aanvoerders van het volk, de hoofden van de stammen van Israël. Het bleef in Benjamin niet onopgemerkt dat de andere Israëlieten naar Mispa waren gekomen. De Israëlieten vroegen:
‘Wie kan ons vertellen hoe dit misdrijf heeft plaatsgevonden?’ De Leviet, de man van de vermoorde vrouw, nam het woord en zei:
‘Toen ik met mijn bijvrouw op doorreis was in Gibea in Benjamin, kwamen de burgers van de stad mij lastigvallen. Ze liepen ’s nachts te hoop bij het huis waar we onderdak hadden gekregen. Mij bedreigden ze met de dood en mijn vrouw hebben ze zo gruwelijk verkracht dat ze het niet heeft overleefd. Ik heb haar lichaam in stukken gesneden en die naar alle delen van het gebied van Israël gestuurd om te laten zien dat er een misdaad is begaan die voor Israël geldt als een schandelijk en ontoelaatbaar vergrijp. U bent hier bijeengekomen, Israëlieten, om gezamenlijk te beslissen wat er moet gebeuren.’ Hierop stond het hele volk als één man op en verklaarde:
‘Niemand van ons gaat terug naar zijn tent of huis. We zullen Gibea niet ongemoeid laten! Door loting zullen tien op de honderd van elke stam van Israël worden aangewezen, ofwel honderd op de duizend of duizend op de tienduizend. Die moeten proviand bijeenbrengen voor het leger dat in Gibea de schanddaad zal vergelden die de inwoners ervan Israël hebben aangedaan.’ Zo sloten de Israëlieten zich aaneen om als één man tegen Gibea op te trekken.