‘Je hebt me weer voor de gek gehouden en met leugens afgescheept!’ zei Delila. ‘Vertel me nu eindelijk hoe je geboeid moet worden.’ En Simson zei:
‘Als je mijn zeven haarvlechten inweeft in het weefgetouw en ze met een pin vastzet in de wand, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ Zodra hij in slaap was gevallen, weefde Delila zijn zeven haarvlechten door de schering van haar weefgetouw en stak het weefsel vast met een pin. Toen riep ze:
‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Simson werd wakker, rukte de pin los en trok zijn haarvlechten uit het weefgetouw, met schering en al. ‘Hoe kun je zeggen dat je van me houdt?’ zei Delila. ‘Je vertrouwt me niet eens! Tot drie keer toe heb je me voor de gek gehouden in plaats van me te vertellen waarin je geweldige kracht schuilt.’ Zo bleef ze hem dag in dag uit met verwijten bestoken en drong net zo lang aan tot hij het niet meer uithield en bezweek. ‘Nog nooit heeft een scheermes mijn hoofd aangeraakt,’ vertrouwde hij haar toe. ‘Dat is omdat ik al vanaf de moederschoot als nazireeër aan God gewijd ben. Als mijn hoofdhaar zou worden afgeschoren, zou mijn kracht me in de steek laten en zou ik net zo zwak zijn als ieder ander.’ Delila voelde dat hij ditmaal de waarheid had verteld en stuurde de Filistijnse vorsten de boodschap:
‘Deze keer moet u zelf komen, want nu heeft hij mij de waarheid toevertrouwd.’ Ze kwamen naar haar toe en brachten het geld voor haar mee. Zodra Simson in haar schoot in slaap was gevallen liet ze een van de Filistijnen binnenkomen, en in diens bijzijn schoor ze Simsons zeven haarvlechten af. Daardoor week zijn kracht en zo maakte zij hem weerloos. ‘De Filistijnen zijn er om je te halen, Simson!’ riep ze. Simson werd wakker en wilde opspringen en zich losrukken, net als de vorige keren, want hij wist niet dat de HEER hem verlaten had. Maar de Filistijnen grepen hem, staken zijn ogen uit en voerden hem mee naar Gaza, geboeid met bronzen ketenen. In Gaza werd hij in de gevangenis gezet, waar hij meel moest malen.