Weer sloten de Midjanieten, de Amalekieten en andere woestijnvolken uit het oosten zich aaneen. Ze staken de Jordaan over en sloegen hun tenten op in de vallei van Jizreël. Toen kwam de geest van de HEER over Gideon. Hij blies op de ramshoorn om de afstammelingen van Abiëzer onder de wapenen te roepen en zond boden naar het gebied van Manasse om daar iedereen op te roepen. Hij stuurde ook boden naar de stammen Aser, Zebulon en Naftali, en ook die voegden zich bij hem. Toen zei Gideon tegen God:
‘Ik wil graag weten of het werkelijk Uw bedoeling is door mijn toedoen Israël te bevrijden, zoals U hebt gezegd. Daarom leg ik hier op de dorsvloer een wollen vacht. Als er morgenochtend dauw ligt op de wol terwijl de grond eromheen droog is, dan weet ik zeker dat U inderdaad door mijn toedoen Israël zult bevrijden.’ En zo gebeurde het. De volgende morgen wrong Gideon de wol uit. En er kwam water uit, wel een kom vol. Toen zei Gideon tegen God:
‘U moet niet kwaad op me worden als ik nog één keer aandring, maar ik wil nog een laatste proef nemen:
nu moet de wol droog blijven en de grond eromheen nat zijn van dauw.’ Die nacht deed God wat Gideon had gevraagd:
de wol bleef droog en de grond eromheen werd nat van dauw.