‘Mag ik u vragen,’ antwoordde Gideon, ‘als de HEER ons werkelijk bijstaat, waarom overkomt dit ons dan allemaal? Waar blijft Hij dan met Zijn wonderbaarlijke daden, waarover onze voorouders hebben verteld? Uit Egypte heeft Hij ze geleid, zeiden ze toch? Nu trekt Hij zich in elk geval niets van ons aan en zijn we overgeleverd aan de Midjanieten!’ Toen wendde de HEER zich tot Gideon en zei:
‘Toon je moed en bevrijd Israël, dat is Mijn opdracht.’ ‘Mag ik u vragen,’ antwoordde Gideon, ‘hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Mijn familie heeft in onze stam, Manasse, niets in te brengen, en ikzelf ben de jongste van de familie.’ De HEER antwoordde:
‘Dat kun je omdat Ik je bijsta. Je zult de Midjanieten verslaan alsof je met niet meer dan één man te doen had.’ Toen zei Gideon:
‘Heer, als Ú het bent die tot mij spreekt en ik Uw gunst geniet, geef me dan een teken. Gaat U vooral niet weg, ik wil iets halen om U aan te bieden.’ ‘Goed,’ antwoordde de HEER, ‘Ik blijf hier totdat je terugkomt.’
Gideon ging snel naar huis, maakte een geitenbokje klaar en bakte ongedesemd brood van een efa tarwebloem. Hij legde het vlees in een mand en goot het kookvocht in een kom, bracht het naar degene die onder de terebint zat te wachten en bood het hem aan. De engel van God zei tegen hem:
‘Leg het vlees en de broden hier op dit rotsblok en giet het kookvocht erover uit.’ Gideon deed wat hem gevraagd was. Toen raakte de engel van de HEER met het uiteinde van zijn staf het voedsel aan en meteen laaide er een vuur uit het rotsblok op dat het vlees en de broden verteerde. Tegelijk was ook de engel van de HEER verdwenen. Toen begreep Gideon dat het een engel van de HEER was geweest, en hij riep uit:
‘Nee, HEER! Nee, mijn God! Ik heb oog in oog gestaan met een engel van de HEER!’ Maar de HEER stelde hem gerust:
‘Je hoeft niet bang te zijn, je zult niet sterven.’ Gideon bouwde op die plek een altaar voor de HEER, en noemde het ‘De HEER geeft rust’. Tot op de dag van vandaag staat dat altaar op het land van de afstammelingen van Abiëzer in Ofra.