Er kwam een engel van de HEER uit Gilgal naar Bochim. Daar zei hij:
‘Ik heb jullie uit Egypte geleid naar het land dat Ik jullie voorouders onder ede had beloofd. Ik heb gezegd dat Ik Mijn verbond met jullie nooit zou verbreken. Maar jullie mochten geen verdragen sluiten met de inwoners van dit land en hun altaren moesten jullie afbreken. Maar jullie hebben niet geluisterd naar wat Ik heb gezegd. Hoe hebben jullie dat kunnen doen? Daarom heb Ik besloten dat Ik de inwoners van dit land niet voor jullie zal verdrijven. Zij zullen jullie in hun netten verstrikken en hun goden zullen jullie ondergang worden.’ Toen de engel van de HEER deze woorden tot de Israëlieten had gesproken, barstte het volk in gejammer uit. Ze noemden die plaats Bochim en brachten er offers aan de HEER.