De grens daalde vervolgens naar de wadi Kana, liep via de zuidkant ervan verder en eindigde bij de zee. Dus het gebied ten zuiden van de wadi Kana behoorde aan Efraïm, het gebied ten noorden ervan aan Manasse. Er lagen echter tussen de steden van Manasse ook enkele steden die van Efraïm waren.
Het gebied van Manasse grensde in het westen aan de zee, in het noordwesten aan het gebied van Aser en in het noordoosten aan dat van Issachar.
Verder kreeg Manasse in het gebied van Issachar en Aser een aantal steden met de omliggende dorpen:
Bet-San, Jibleam, Dor, met een deel van de kust, Endor, Taänach en Megiddo. Maar Manasse kon zich niet van deze steden meester maken; in dit gebied wisten de Kanaänieten zich te handhaven. Toen de Israëlieten sterker werden, legden ze de Kanaänieten herendienst op, maar ze konden hen niet verdrijven.