Het lot werd ook geworpen voor de stam Manasse. Manasse was Jozefs oudste zoon. De oudste zoon van Manasse zelf was Machir, de vader van Gilead. Omdat Machir een krijgshaftig man was, had hij al eerder de streken Gilead en Basan gekregen. Het lot wees nu ook grondgebied toe aan de overige mannelijke nakomelingen van Manasse en hun families. Het waren Abiëzer, Chelek, Asriël, Sechem, Chefer en Semida. Zij, de mannelijke nakomelingen van Jozefs zoon Manasse, zijn de stamvaders van de families van Manasse. Maar Selofchad, die een zoon was van Chefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse – Selofchad had geen zonen, maar alleen dochters. Hun namen waren Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa. Ze verschenen voor de priester Eleazar, voor Jozua, de zoon van Nun, en voor de stamhoofden en zeiden tegen hen:
‘U bent toch niet vergeten dat de HEER aan Mozes heeft opgedragen om ons net als onze ooms een deel van het land te geven?’ Jozua gaf hun toen vanwege deze opdracht van de HEER een deel van het land, net als hun ooms. Zo werd het grondgebied van Manasse – uitgezonderd het oostelijk van de Jordaan gelegen Gilead en Basan – in tien stukken verdeeld, want de vrouwen van die stam kregen net als de mannen een deel van het land. Maar Gilead was voor de overige nakomelingen van Manasse.
Het grondgebied van Manasse liep van het gebied van de stam Aser tot aan Michmetat, dat bij Sichem ligt. Van daar liep de zuidgrens naar Jasib en En-Tappuach. De streek bij Tappuach behoorde aan Manasse, maar Tappuach zelf, dat precies op de grens van Manasse lag, behoorde aan Efraïm.