Mozes had aan de families van de stam Ruben het volgende grondgebied toegewezen:
Het begon bij de stad Aroër aan de rand van het Arnondal, beter gezegd, bij de stad die in het dal zelf ligt, en omvatte verder de hele hoogvlakte tot aan Medeba, dat wil zeggen Chesbon met de omliggende steden; verder Dibon, Bamot-Baäl, Bet-Baäl-Meon, Jahas, Kedemot, Mefaät, Kirjataïm, Sibma en Seret-Hassachar, dat in de uitlopers van de bergen ligt. En verder nog Bet-Peor, de rotskloven van de Pisga en Bet-Hajjesimot. Kortom, alle steden op de hoogvlakte, ofwel het hele rijk van Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon heerste en door Mozes verslagen was. (Mozes versloeg tegelijk de Midjanitische stamhoofden Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba, die in Sichons rijk woonden en diens legeraanvoerders waren. Bovendien hadden de Israëlieten de waarzegger Bileam, de zoon van Beor, gedood.)
Dit was het gebied dat met alle steden en dorpen toebehoorde aan de families van de stam Ruben. De natuurlijke grens werd gevormd door de Jordaan.