Want op die dag, de dag dat de HEER de Amorieten aan Israël overleverde, had Jozua gebeden tot de HEER. In aanwezigheid van Israël sprak hij:
‘Zon, sta stil boven Gibeon, Maan, blijf staan boven de vlakte van Ajjalon.’ En de Zon stond stil en de Maan bleef staan, tot Israël zijn vijanden had afgestraft.
Dit staat opgetekend in het Boek van de Oprechte. De Zon bleef een volle dag boven aan de hemel staan voordat ze onderging. Het is voor noch na die dag ooit voorgekomen dat de HEER op die manier gehoor gaf aan de bede van een mens, maar de HEER streed dan ook voor Israël. Na deze overwinning keerde Jozua met het hele leger terug naar het kamp bij Gilgal.
De vijf koningen waren gevlucht en hadden zich in een grot bij Makkeda verscholen. Toen Jozua hoorde dat ze daar waren ontdekt, gaf hij bevel die grot met grote stenen af te sluiten en er een wachtpost bij te zetten. ‘Maar het leger mag hier niet blijven,’ zei hij. ‘Ga de vijand achterna. Vernietig wat er nog van over is. Laat ze niet ontkomen naar hun steden nu de HEER, jullie God, ze aan jullie heeft overgeleverd.’ En het leger van Israël keerde pas terug naar Jozua, naar de legerplaats bij Makkeda, nadat het de vijand vernietigend verslagen had, tot de laatste man, en nadat de paar vijanden die nog konden vluchten, waren ontkomen in hun vestingsteden. Van Israël was geen enkele soldaat ook maar een haar gekrenkt.
Nadat het leger was teruggekeerd, beval Jozua:
‘Haal die vijf koningen uit de grot en breng ze bij me.’ Zijn bevel werd uitgevoerd, de vijf koningen werden bij Jozua gebracht:
de koningen van Jeruzalem, Hebron, Jarmut, Lachis en Eglon. Jozua liet het hele leger aantreden en riep de aanvoerders naar voren, de mannen die hem in de strijd ter zijde hadden gestaan. ‘Zet jullie voet op de nek van die koningen,’ beval hij hun. Nadat ze dit hadden gedaan, zei hij:
‘Wees niet bang en laat je door niets ontmoedigen, blijf vastberaden en standvastig. De HEER zal met alle vijanden die jullie nog moeten bevechten hetzelfde doen als met deze koningen.’