De HEER zei tegen Jozua:
‘Maak je gereed om met het voltallige leger tegen Ai ten strijde te trekken. Wees niet bang en laat je door niets ontmoedigen. Ik lever de koning van Ai met heel zijn leger, heel zijn stad en heel zijn gebied aan je uit. Doe met Ai en de koning hetzelfde als wat je met Jericho en de koning hebt gedaan. Maar nu mogen jullie de goederen en het vee voor jezelf buitmaken. Laat een troepenmacht zich verdekt achter de stad opstellen.’
Jozua en het leger maakten zich toen gereed om tegen Ai ten strijde te trekken. Jozua koos dertigduizend soldaten uit, die hij ’s nachts naar Ai stuurde. ‘Stel je verdekt op achter de stad,’ beval hij hun, ‘maar niet al te ver ervandaan. Blijf paraat. Wanneer ik met het leger de stad nader, zullen ze net als de vorige keer op ons afkomen. Dan slaan we voor hen op de vlucht. Ze denken dan natuurlijk dat we net als de vorige keer echt vluchten en zullen ons achterna komen. We vluchten net zo lang tot we ze van de stad hebben weggelokt. Dan moeten jullie te voorschijn komen en haar innemen. De HEER, jullie God, zal jullie de stad in handen geven. Dus neem haar in en steek haar in brand, zoals de HEER heeft opgedragen. Dit zijn jullie orders.’ Hierna liet Jozua de mannen vertrekken, die zich ten westen van Ai, tussen Ai en Betel, verdekt opstelden. Jozua zelf sliep die nacht bij het leger.