Machtig als een eerstgeboren stier is hij; hij heeft twee horens als een oeros, waarmee hij vijandige volken wegstoot tot voorbij de einden der aarde:
het zijn Efraïms tienduizenden en de duizenden van Manasse.’
Over Zebulon zei hij:
‘Een voorspoedige vaart, Zebulon! En moge Issachar geluk vinden in zijn tenten! Zij nodigen de anderen naar de berg waar ze waardige offers brengen. Zij halen overvloed van overzee, graven rijkdom op van onder het zand.’
Over Gad zei hij:
‘Geloofd is hij die ruimte gaf aan Gad. Gad waakt over zijn deel als een leeuwin, die alles verslindt wat in haar klauwen valt. Het beste land koos hij voor zichzelf:
dat land was een aanvoerder waardig, daar verzamelden zich de oudsten van het volk. Hij volbracht de wil van de HEER, hij volvoerde zijn bevrijding van Israel.’
Over Dan zei hij:
‘Dan is als een jonge leeuw die uit Basans bossen te voorschijn springt.’
Over Naftali zei hij:
‘Naftali is door de HEER ruim bedeeld, rijk gezegend door Zijn gunst. Laat hij het westen en zuiden veroveren.’
En over Aser zei hij:
‘Gezegend is Aser, nog meer dan zijn broeders, moge hij bij hen allen geliefd zijn. Hij zal waden door de olijfolie, en al zijn steden zijn versterkt met grendels van ijzer en brons. Niets zal hem deren zolang hij leeft.’
‘Wie, Jesurun, wie evenaart uw God? Als een vorst rijdt hij langs de hemel en over de wolken, om u te hulp te komen. Van oudsher is God een schuilplaats, Zijn armen dragen u voor eeuwig. Hij dreef uw vijand op de vlucht en droeg u op:
“Vernietig hem!” Israël mocht in vrede leven, Jakob woonde ongestoord in een land van koren en most, waarop dauw van de hemel neerdaalt. Wie is zo gelukkig als u, Israël? Geen ander volk liet de HEER de overwinning. Hij is het schild dat u beschermt, het zwaard dat u triomfen brengt. De vijand moet uw macht erkennen, hij zal het stof van uw voeten likken.’