Mozes droeg, samen met de oudsten van Israël, het volgende aan het volk op:
‘Leef alle geboden na die ik u vandaag gegeven heb. En op de dag dat u de Jordaan oversteekt om het land binnen te gaan dat de HEER, uw God, u zal geven, moet u daar aan de overkant grote stenen oprichten. Nadat u daarop een kalklaag hebt aangebracht, moet u de wetten waarin ik u onderwezen heb erop schrijven. Dan mag u het land van melk en honing, dat de HEER, de God van uw voorouders, u heeft beloofd, binnentrekken. Plaats, zodra u de Jordaan bent overgestoken, de stenen op de Ebal, zoals ik u nu voorschrijf, en voorzie ze van een kalklaag. Bouw daar bovendien een altaar voor de HEER, uw God, van stenen die niet met ijzeren gereedschap bewerkt zijn, en breng Hem brandoffers op het uit ruwe steen opgetrokken altaar. Breng er vredeoffers en houd een feestmaal ten overstaan van de HEER, uw God. Schrijf alle bepalingen van deze wet heel duidelijk op die stenen.’
Omringd door de Levitische priesters zei Mozes tegen heel Israël:
‘Wees stil en luister, Israël. Vandaag bent u het volk van de HEER, uw God, geworden. Wees Hem daarom gehoorzaam en leef Zijn geboden en wetten na, zoals ik ze u nu heb voorgehouden.’
Daarna gaf Mozes het volk deze aanwijzingen:
‘Wanneer u de Jordaan bent overgestoken, moeten de stammen Simeon, Levi, Juda, Issachar, Jozef en Benjamin zich op de Gerizim opstellen en daar de zegen uitspreken. Op de Ebal moeten zich de stammen Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali opstellen om de vloek uit te spreken.