Voordat u een stad aanvalt, moet u eerst een vredesregeling aanbieden. Als men op het voorstel ingaat en de poorten voor u opent, moeten alle inwoners van de stad tot herendienst worden gedwongen. Als ze echter geen vrede willen sluiten en liever de strijd met u aangaan, en de HEER, uw God, u de belegerde stad in handen geeft, moet u alle mannelijke inwoners ter dood brengen. Maar de vrouwen en kinderen en het vee en alles wat er aan goederen in de stad is mag u buitmaken. U mag van de buit eten wat u wilt, want u krijgt het van de HEER, uw God. Zo moet u te werk gaan bij de steden die op grote afstand van u liggen, buiten het gebied dat u nu gaat veroveren. Maar daarbinnen, in de steden van het land dat de HEER, uw God, u als grondgebied zal geven, mag u geen mens in leven laten. Alle Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten moet u doden, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen, om te voorkomen dat u de gruwelijke dingen die zij voor hun goden doen van hen overneemt, waardoor u tegen de HEER, uw God, zou zondigen.
Als u een stad langdurig moet belegeren, mag u haar boomgaarden niet vernietigen. Laat de bijl rusten en laat de bomen staan, want u moet er zelf van eten, en bovendien:
is een boom soms een mens, dat u tegen hem moet strijden? Alleen de bomen waarvan u weet dat ze geen vruchten geven, mag u vernietigen of omhakken om ze te gebruiken voor de belegering van de stad waarmee u in oorlog bent.