Vanuit de woestijn van Sin trok het hele volk van Israël verder, van de ene pleisterplaats naar de andere, volgens de aanwijzingen van de HEER. Toen ze hun tenten opsloegen in Refidim, bleek daar geen water te zijn om te drinken. Ze maakten Mozes verwijten. ‘Geef ons te drinken, geef ons water!’ zeiden ze. Mozes zei:
‘Waarom maakt u mij verwijten? Waarom stelt u de HEER op de proef?’ Maar omdat het volk daar hevige dorst leed, bleef het klagen. ‘Waarom hebt u ons uit Egypte weggevoerd?’ zeiden ze tegen Mozes. ‘Om ons van dorst te laten sterven, met onze kinderen en ons vee?’
Mozes riep luid de HEER aan. ‘Wat moet ik met dit volk beginnen?’ vroeg hij. ‘Er hoeft niet veel meer te gebeuren of ze stenigen mij!’ De HEER antwoordde Mozes:
‘Ga samen met een aantal van de oudsten van Israël voor het volk uit. Neem de staf waarmee je op de Nijl hebt geslagen in je hand en ga op weg. Ik zal je opwachten op de rots bij de Horeb. Als je op de rots slaat, zal er water uit stromen, zodat het volk te drinken heeft.’ Mozes deed dit, in het bijzijn van de oudsten van Israël. Hij noemde die plaats Massa en Meriba, omdat de Israëlieten Mozes daar verwijten hadden gemaakt en omdat ze daar de HEER op de proef hadden gesteld door te vragen:
‘Is de HEER nu in ons midden of niet?’