Angst overviel hen, vrees beving hen toen zij hoorden van Uw machtige daden, zij werden stom als steen, terwijl Uw volk voorbijtrok, HEER, terwijl Uw volk voorbijtrok, het volk door U geschapen.
U brengt hen naar de berg die Uw domein is, HEER, en daar zult U hen planten, in Uw eigen woning, het heiligdom door U gebouwd.
De HEER is koning voor eeuwig en altijd!’
Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de HEER het water over hen heen terug laten stromen, maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land.
De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. En Mirjam zong dit refrein:
‘Zing voor de HEER, Zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp Hij in zee.’