Toen zei de HEER tegen Mozes:
‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn staf geheven houdt boven het water van Egypte, boven rivieren, kanalen en moerassen, boven elke plaats waar water is. Overal in Egypte zal het water dan in bloed veranderen, tot in de houten en stenen waterbakken toe.’ Mozes en Aäron deden wat de HEER hun opdroeg. Voor de ogen van de farao en zijn hovelingen hield Aäron zijn staf geheven boven de Nijl en sloeg ermee op het water, en toen veranderde het Nijlwater in bloed. De vissen gingen dood en de rivier stonk zo dat de Egyptenaren er niet meer uit konden drinken. Overal in Egypte was bloed. Maar de Egyptische magiërs bereikten met hun toverformules hetzelfde. Daarom bleef de farao onverzettelijk, hij wilde niet naar Mozes en Aäron luisteren, zoals de HEER gezegd had. Ook dit teken bracht hem niet tot andere gedachten, hij keerde zich om en ging terug naar zijn paleis. Omdat de Egyptenaren het water uit de Nijl niet meer konden drinken, moesten ze in de omgeving van de Nijl naar drinkwater graven. Zeven dagen duurde de plaag waarmee de HEER de Nijl had getroffen.
De HEER zei tegen Mozes:
‘Ga naar de farao en zeg tegen hem:
“Dit zegt de HEER:
Laat Mijn volk gaan om Mij te vereren. Weigert u dat, dan straf Ik uw hele rijk met een kikkerplaag. De Nijl zal wemelen van de kikkers; ze zullen uit het water komen en uw paleis binnendringen, tot in uw slaapkamer en uw bed toe, en ze komen in de huizen van uw hovelingen en van uw hele volk, zelfs in uw ovens en baktroggen. Ze zullen ook op u en op uw volk en uw hovelingen springen.”’