Maar Mozes zei:
‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen:
“Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem:
‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten:
“IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”‘ Ook zei Hij tegen Mozes:
‘Zeg tegen hen:
“De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En Hij heeft gezegd:
‘Zo wil Ik voor altijd heten, met die naam wil Ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’” Laat de oudsten van Israël bij elkaar komen en zeg tegen hen:
“De HEER, de God van uw voorouders, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Isaak en Jakob, en Hij heeft gezegd:
‘Ik heb gezien wat jullie in Egypte wordt aangedaan en Ik heb Mij jullie lot aangetrokken. Ik heb besloten om jullie uit de ellende in Egypte weg te halen en je naar een land te brengen dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten.’” Je zult bij de oudsten van Israël gehoor vinden, en dan moet je samen met hen naar de koning van Egypte gaan. Zeg hem dat de HEER, de God van de Hebreeën, naar jullie toe gekomen is, en vraag hem toestemming om drie dagreizen ver de woestijn in te trekken om de HEER, jullie God, offers te brengen. Ik weet dat de koning jullie dat niet zal toestaan, tenzij hij daartoe met harde hand wordt gedwongen. Daarom zal Ik met krachtige hand ingrijpen en Egypte straffen, Ik zal er wonderbaarlijke daden verrichten, en dan zal hij jullie laten gaan. Ik zal ervoor zorgen dat de Egyptenaren jullie goedgezind zijn:
Mijn volk zal niet met lege handen vertrekken. Alle vrouwen moeten aan hun buurvrouw en aan de vrouwen die bij hen in huis wonen, zilveren en gouden sieraden en ook kleren vragen. Die moeten jullie je zonen en dochters laten dragen. Zo zullen jullie de Egyptenaren beroven.’