Van daar trok hij naar Berseba. ’s Nachts verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Ik ben de God van je vader Abraham. Wees niet bang want Ik sta je ter zijde, en Ik zal je zegenen en je veel nakomelingen geven omwille van Mijn dienaar Abraham.’ Toen bouwde hij op die plaats een altaar, riep er de naam van de HEER aan en sloeg er zijn tenten op; zijn knechten begonnen daar een put te graven. Abimelech kwam vanuit Gerar naar hem toe, samen met zijn vertrouweling Achuzzat en zijn legeroverste Pichol.
Lees meer ...Genesis 26:34-35 Jakob ontneemt Esau de zegen 1
Toen Esau veertig jaar was trouwde hij met Jehudit, die een dochter was van de Hethiet Beëri, en met Basemat, een dochter van de Hethiet Elon. Zij waren een bron van voortdurende ergernis voor Isaak en Rebekka.
Lees meer ...Genesis 27:1-19 Jakob ontneemt Esau de zegen 2
Toen Isaak oud geworden was en zijn ogen zo zwak waren geworden dat hij niet meer kon zien, riep hij Esau bij zich, zijn oudste zoon. ‘Mijn zoon,’ zei hij. ‘Wat wilt u mij zeggen?’ vroeg Esau. Toen zei Isaak: ‘Luister, ik ben oud, iedere dag kan voor mij de laatste zijn. Neem daarom je jachtgerei, je pijlkoker en je boog, ga het veld in en schiet een stuk wild voor me. Maak dat voor me klaar zoals ik het lekker vind en breng me dat te eten; het zal mij de kracht geven om je te zegenen voordat ik sterf.’ Rebekka had gehoord wat Isaak tegen zijn zoon Esau zei, en nadat Esau erop uit was getrokken om een stuk wild voor zijn vader te schieten, zei ze tegen haar zoon Jakob: ‘Luister, ik hoorde je vader tegen je broer zeggen:
Lees meer ...Genesis 27:20-33 Jakob ontneemt Esau de zegen 3
‘Hoe heb je zo snel iets kunnen vinden, mijn zoon!’ zei Isaak. En hij antwoordde: ‘Doordat de HEER, uw God, alles zo gunstig voor me liet verlopen.’ Toen zei Isaak tegen Jakob: ‘Kom eens wat dichterbij, mijn zoon, zodat ik kan voelen of je inderdaad mijn zoon Esau bent of niet.’ Jakob kwam dichter bij zijn vader staan en deze betastte hem. Het is Jakobs stem, dacht hij, maar het zijn Esaus handen. Omdat Jakobs handen even behaard waren als die van zijn broer Esau, herkende Isaak hem niet en dus zegende hij hem. ‘Ben je echt mijn zoon Esau?’ vroeg hij nog. ‘Ja,’ antwoordde Jakob. Toen zei hij: ‘Zet het wildbraad dan dichter bij me, zodat ik ervan kan eten, mijn zoon, en de kracht vind om je te zegenen.’
Lees meer ...Genesis 27:34-46 Jakob ontneemt Esau de zegen 4
Toen Esau dat van zijn vader hoorde, slaakte hij een wilde, wanhopige kreet en hij smeekte zijn vader: ‘Zegen mij, zegen ook mij, vader!’ Maar Isaak antwoordde: ‘Je broer is me komen bedriegen en is er met jouw zegen vandoor gegaan.’ Toen zei Esau: ‘Niet voor niets heet hij Jakob: hij heeft me nu al twee keer beetgenomen. Eerst heeft hij me mijn eerstgeboorterecht afgenomen en nu ook nog mijn zegen!’ Daarna vroeg hij: ‘hebt u dan geen zegen meer over voor mij?’ Isaak antwoordde hem: ‘Ik heb hem heer en meester over je gemaakt, hem al zijn broers als dienaar gegeven, en hem voorzien van koren en wijn.
Lees meer ...Genesis 28:1-9 Jakob ontneemt Esau de zegen 5
Toen liet Isaak Jakob roepen, zegende hem en hield hem voor: ‘Trouw in geen geval een meisje uit Kanaän. Vertrek van hier, ga naar Paddan-Aram, naar de familie van Betuël, de vader van je moeder, en trouw met een van de dochters van Laban, je moeders broer. God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt.
Lees meer ...Genesis 28:10-22 Jakobs droom in Betel
Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan. Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de Zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen. Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen omhoog gaan en afdalen. Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei: ‘Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal Ik aan jou en je nakomelingen geven.
Lees meer ...Genesis 29:1-14 Jakob bij Laban 1
Jakob vervolgde zijn reis naar het land waar de volken van het oosten wonen. Op een dag zag hij ergens in het open veld een put waar drie kudden schapen omheen lagen; de dieren kregen altijd uit die put te drinken. Over de opening van de put lag een grote steen. Als alle kudden daar bijeen waren gedreven, werd de steen van de opening gerold en kreeg het vee te drinken. Daarna werd de steen op de put teruggelegd. Jakob vroeg de herders: ‘Waar komen jullie vandaan, vrienden?’ ‘Uit Charan,’ antwoordden ze. ‘Kennen jullie dan misschien Laban, de kleinzoon van Nachor?’ ‘Jazeker,’ zeiden ze.
Lees meer ...Genesis 29:15-30 Jakob bij Laban 2
Jakob was een volle maand bij Laban in huis toen deze tegen hem zei: ‘Het is niet nodig dat je voor niets voor mij werkt, alleen omdat je familie van me bent. Zeg me maar wat je loon moet zijn.’ Nu had Laban twee dochters; de oudste heette Lea, de jongste Rachel. Lea’s ogen hadden geen glans, maar Rachel was mooi en aantrekkelijk. Jakob was verliefd op Rachel, daarom zei hij tegen Laban: ‘Ik zal zeven jaar voor u werken om Rachel, uw jongste dochter.’ Laban antwoordde: ‘Ik kan haar beter aan jou geven dan aan een ander. Je kunt dus blijven.’
Lees meer ...Genesis 29:31-35 Jakob bij Laban 3
Toen de HEER zag dat Jakob minder van Lea hield, opende Hij haar moederschoot, terwijl Rachel kinderloos bleef. Lea werd zwanger en bracht een zoon ter wereld, die ze Ruben noemde, ‘want,’ zei ze, ‘de HEER heeft gezien wat ik te verduren heb. Nu zal mijn man van mij houden.’
Lees meer ...