Vervolgens vroeg Haggai:

‘Als iemand die onrein is doordat hij met een lijk in aanraking is geweest, zulk voedsel aanraakt, wordt het daardoor dan onrein?’ ‘Ja,’ antwoordden de priesters, ‘het wordt daardoor onrein.’ Daarop zei Haggai:

‘Zo is het ook met deze mensen – spreekt de HEER -, zo is het in Mijn ogen gesteld met heel dit volk, en zo is het ook met de vruchten van hun arbeid; alles wat zij offeren is onrein. 

Maar let op wat er vanaf vandaag gebeuren gaat. Hoe was het met jullie gesteld voordat er aan de herbouw van de tempel van de Heer begonnen werd? Jullie dachten twintig maten graan te scheppen, maar de graanhoop bleek slechts tien maten groot te zijn; jullie dachten vijftig maten wijn uit de pers te halen, maar de perskuip bleek slechts twintig maten te bevatten. De vruchten van jullie arbeid heb Ik getroffen met korenbrand, meeldauw en hagel, en toch zijn jullie niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. Maar let op wat er gebeuren gaat, vanaf vandaag, vanaf deze vierentwintigste dag van de negende maand, vanaf de dag dat de tempel van de HEER gegrondvest is, let op! 

Het is waar dat het zaad nog ongebruikt in de schuur ligt, en ook hebben de wijnstok en de vijgenboom, de granaatappel en de olijf nog geen vrucht gedragen, maar vanaf vandaag zal Ik jullie Mijn zegen geven.’ 

Op die vierentwintigste dag van de maand richtte de HEER zich nogmaals tot Haggai: 

‘Zeg dit aan Zerubbabel, de gouverneur van Juda:

“Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal alle koningstronen omverstoten en de macht van alle volken breken, Ik zal de strijdwagens met hun berijders omverwerpen; de paarden zullen neerstorten en de ruiters zullen elkaar ombrengen. Op die dag – spreekt de HEER van de hemelse machten – zal Ik jou, Zerubbabel, zoon van Sealtiël en Mijn dienaar, dragen als Mijn zegelring, want jou heb Ik uitverkozen – zo spreekt de HEER van de hemelse machten.”’

Loading

0Shares