op de eenentwintigste dag van de zevende maand, sprak de HEER opnieuw bij monde van de profeet Haggai. Hij droeg hem op: 

‘Zeg tegen Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en tegen Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en tegen wie er van het volk nog over zijn: 

“Wie van jullie heeft deze tempel nog in zijn vroegere luister gezien? En hoe ziet hij er nu uit? Jullie denken zeker dat het niets meer kan worden!” Maar houd vol, Zerubbabel – spreekt de HEER -, houd vol, Jozua, zoon van Josadak en hogepriester; jullie allen, bewoners van dit land, houd vol! – spreekt de HEER. Werk door, Ik ben bij jullie – spreekt de HEER van de hemelse machten. Dat heb Ik jullie beloofd toen jullie wegtrokken uit Egypte; Ik zal steeds in jullie midden aanwezig zijn, wees dus niet bevreesd. Want dit zegt de HEER van de hemelse machten:

Nog een korte tijd, een ogenblik slechts, en Ik zal de hemel en de aarde, de zee en het land doen beven. Alle volken breng Ik in beroering, hun schatten zullen Mij toevallen en Mijn huis zal Ik vullen met pracht en rijkdom – zegt de HEER van de hemelse machten. Het zilver is voor Mij en het goud is voor Mij – spreekt de HEER van de hemelse machten. De luister van deze tempel zal groot zijn, nog groter dan voorheen – zegt de HEER van de hemelse machten -, en van hieruit zal Ik jullie vrede en voorspoed geven – spreekt de HEER van de hemelse machten.’ 

Op de vierentwintigste dag van de negende maand, in het tweede regeringsjaar van Darius, richtte de HEER zich tot de profeet Haggai: 

‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten:

Vraag de priesters hierover een uitspraak te doen: 

Als iemand offervlees bij zich draagt in een plooi van zijn mantel, en deze plooi komt in aanraking met brood of met gekookt voedsel, met wijn, olie of met wat voor voedsel ook, wordt dat voedsel daardoor dan heilig?’ ‘Nee,’ antwoordden de priesters op deze vraag.

Loading

0Shares