De mannen werden doodsbang, en toen ze van hem hoorden dat hij was weggevlucht van de HEER, zeiden ze tegen hem:
‘Hoe heb je dat kunnen doen?’ En ze vroegen hem:
‘Wat moeten we met je doen, dat de zee ons met rust laat?’ Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. Hij antwoordde:
‘Gooi me in zee, dan zal de zee jullie met rust laten. Want ik weet dat het mijn schuld is dat deze storm zo tegen jullie tekeergaat.’ Maar de mannen roeiden uit alle macht om weer aan land te komen; dat lukte hun echter niet, want de zee ging steeds onstuimiger tegen hen tekeer. Toen riepen ze tot de HEER:
‘Ach HEER, laat ons toch niet vergaan als wij het leven van deze man opofferen. Reken het ons niet aan als hier een onschuldige sterft. U bent de HEER, al wat U wilt dat doet U!’ Toen tilden ze Jona op en gooiden hem in zee, en de woede van de zee bedaarde. De mannen werden vervuld met bang ontzag voor de HEER. Ze brachten Hem een offer en deden Hem geloften.