Na de dood van Jozua raadpleegden de Israëlieten de HEER: ‘Wie van ons moet als eerste de strijd aanbinden met de Kanaänieten?’ De HEER antwoordde: ‘Juda moet als eerste oprukken; hun geef Ik het land in handen.’ Toen zeiden de Judeeërs tegen de stam Simeon, hun broeders: ‘Trek met ons op naar het grondgebied dat ons door het lot is toegewezen en bind samen met ons de strijd aan tegen de Kanaänieten. Daarna zullen wij op onze beurt met u meegaan naar het grondgebied dat u door het lot is toegewezen.’ Hierop ging Simeon met hen mee. Juda rukte op, en de HEER leverde de Kanaänieten en Perizzieten aan hen uit; bij Bezek versloegen ze er tienduizend. Ze kwamen daar tegenover Adonibezek te staan, bonden de strijd met hem aan en versloegen de Kanaänieten en Perizzieten.
Lees meer ...Rechters 1:16-26 Vestiging in Kanaän 2
Vanuit de Palmstad waren met de Judeeërs ook de Kenieten, stamgenoten van de schoonvader van Mozes, naar de woestijn van Juda opgetrokken. Zij vestigden zich te midden van de bewoners van het gebied rond Arad. Samen met de stam Simeon versloegen de Judeeërs vervolgens de Kanaänieten in Sefat en vernietigden de stad. Sindsdien heet die stad Chorma. Ook veroverden de Judeeërs het hele gebied van Gaza, het hele gebied van Askelon en het hele gebied van Ekron.
Lees meer ...Rechters 1:27-36 Vestiging in Kanaän 3
De stam Manasse heeft zich niet meester gemaakt van Bet-San en Taänach en de omliggende dorpen. Ze verdreven ook de inwoners van Dor, Jibleam en Megiddo en de omliggende dorpen niet; in dit gebied handhaafden de Kanaänieten zich. Toen de Israëlieten sterker werden, legden ze de Kanaänieten herendienst op, maar ze verdreven hen niet. De stam Efraïm heeft de inwoners van Gezer niet verdreven; de Kanaänieten daar bleven in hun midden wonen.
Lees meer ...Rechters 2:1-5 Vestiging in Kanaän 4
Er kwam een engel van de HEER uit Gilgal naar Bochim. Daar zei hij: ‘Ik heb jullie uit Egypte geleid naar het land dat Ik jullie voorouders onder ede had beloofd. Ik heb gezegd dat Ik Mijn verbond met jullie nooit zou verbreken. Maar jullie mochten geen verdragen sluiten met de inwoners van dit land en hun altaren moesten jullie afbreken.
Lees meer ...Rechters 2:6-15 Israël verbreekt het verbond 1
Toen Jozua de volksvergadering had ontbonden, waren de Israëlieten erop uitgetrokken om het land in bezit te nemen, elke stam het gebied dat hun was toegewezen. Zolang Jozua leefde, had het volk de HEER gediend. Ook na zijn dood waren ze de HEER blijven dienen zolang de stammen werden aangevoerd door Jozua’s leeftijdsgenoten, die getuige waren geweest van de grootse daden die de HEER voor Israël had verricht. Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEER, was gestorven toen hij honderdtien jaar oud was.
Lees meer ...Rechters 2:16-23 Israël verbreekt het verbond 2
Dan liet de HEER een rechter optreden om het volk te leiden en het te bevrijden van de roversbenden. Maar ook naar hun rechters luisterden ze niet; ze gaven zich af met andere goden en bogen zich voor hen neer. Binnen de kortste keren dwaalden ze weer af van de weg die hun voorouders waren gegaan: die hadden de geboden van de HEER gehoorzaamd, maar zij niet. Binnen de kortste keren dwaalden ze weer af van de weg die hun voorouders waren gegaan: die hadden de geboden van de HEER gehoorzaamd, maar zij niet.
Lees meer ...Rechters 3:1-6 Israël verbreekt het verbond 3
Om de Israëlieten die de strijd tegen de Kanaänieten niet hadden meegemaakt te leren hoe het er in de oorlog aan toegaat (dus alleen om de nieuwe generaties die nog geen ervaring met de strijd hadden opgedaan daarmee vertrouwd te maken), had de HEER de volgende volken in het land laten blijven: de Filistijnen in hun vijf vorstendommen en verder de Kanaänieten, de Sidoniërs en de Chiwwieten die in het Libanongebergte leefden, vanaf de Baäl-Hermon tot aan Lebo-Hamat.
Lees meer ...Rechters 3:7-19 De eerste rechters: Otniël, Ehud, Samgar 1
De Israëlieten deden wat slecht is in de ogen van de HEER: ze vergaten de HEER, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. De HEER werd woedend op de Israëlieten en leverde ze uit aan Kusan-Risataïm, de koning van Aram-Naharaïm; acht jaar moesten ze hem dienen. De Israëlieten riepen de HEER te hulp, en de HEER zond iemand om hen te bevrijden: Otniël, een zoon van Kalebs jongere broer Kenaz. Gedreven door de geest van de HEER trad hij op als rechter over Israël. Hij trok ten strijde, en de HEER leverde koning Kusan-Risataïm van Aram aan hem uit, zodat hij hem een zware nederlaag kon toebrengen.
Lees meer ...Rechters 3:20-31 De eerste rechters: Otniël, Ehud, Samgar 2
Ehud ging naar de koning, die zich had teruggetrokken in de koelte van zijn bovenvertrek, en zei: ‘Ik heb voor u een boodschap van God.’ Toen de koning opstond van zijn troon, trok Ehud met zijn linkerhand het zwaard van zijn rechterheup en stak het in Eglons buik. De kling verdween tussen de vetkwabben, die zich daarna ook om het gevest sloten, want Ehud trok het zwaard niet terug maar liep snel de kamer uit, de galerij op, nadat hij de deuren van het vertrek van binnenuit vergrendeld had. Hij was nog niet weg, of de dienaren van de koning kwamen de zaal weer binnen.
Lees meer ...Rechters 4:1-11 Debora en Barak 1
Na de dood van Ehud deden de Israëlieten weer wat slecht is in de ogen van de HEER. Daarom leverde de HEER hen uit aan koning Jabin van Kanaän, die regeerde in Hasor. Diens legeraanvoerder heette Sisera; hij had zijn legerkamp in Charoset-Haggojim. Jabin beschikte over negenhonderd ijzeren strijdwagens en heerste met harde hand over Israël, wel twintig jaar lang. Daarom riepen de Israëlieten de HEER te hulp. In die tijd was een zekere Debora rechter over Israël. Deze Debora, de vrouw van Lappidot, was profetes. Ze hield zitting onder de Deborapalm tussen Rama en Betel, in het bergland van Efraïm,
Lees meer ...