De Filistijnen bereidden opnieuw een oorlog voor. Ze verzamelden zich in Socho in Juda en sloegen hun kamp op in Efes-Dammim, tussen Socho en Azeka. Saul riep het leger van Israël op en sloeg zijn kamp op in de Terebintenvallei. Daar stelden ze zich op tegenover de Filistijnen: op de ene helling stonden de Filistijnen en op de andere de Israëlieten; het dal lag tussen hen in. Uit de gelederen van de Filistijnen trad een kampvechter naar voren, een zekere Goliat uit Gat, een man van ruim zes el lang. Hij had een bronzen helm op zijn hoofd en droeg een bronzen schubbenpantser dat wel vijfduizend sjekel woog.
Lees meer ...1 Samuel 17:16-27 David verslaat Goliat 2
Ondertussen trad de Filistijn elke ochtend en elke avond naar voren, veertig dagen lang, en bleef dan staan wachten. Op een dag zei Isaï tegen zijn zoon David: ‘Hier heb je een zak geroosterd graan en tien broden. Breng die snel naar je broers in het legerkamp. En deze tien kazen moet je aan hun bevelhebber geven. Vraag je broers hoe het met ze gaat en neem een levensteken van hen mee terug.’ Saul was met de soldaten van Israël, onder wie Davids broers, nog steeds gelegerd in de Terebintenvallei, tegenover de Filistijnen. De volgende ochtend vroeg ging David met de proviand op weg, zoals Isaï hem had opgedragen.
Lees meer ...1 Samuel 17:28-40 David verslaat Goliat 3
Toen Davids oudste broer Eliab hem met de soldaten hoorde praten, viel hij woedend uit: ‘Wat doe je hier eigenlijk? Hoor jij niet in de woestijn op je schapen te passen? Echt iets voor jou, om met je brutale neus vooraan te willen staan als er gevochten gaat worden.’ ‘Wat doe ik nu weer verkeerd?’ antwoordde David. ‘Ik vraag het toch alleen maar!’ Hij draaide zijn broer de rug toe en legde zijn vraag nog aan anderen voor, en kreeg weer hetzelfde antwoord. Davids vragen bleef niet onopgemerkt. Men vertelde het aan Saul, en die liet hem bij zich komen. David zei tegen Saul: ‘We hoeven om die Filistijn toch niet de moed te verliezen, heer. Ik zal met hem het gevecht aangaan.’
Lees meer ...1 Samuel 17:41-54 David verslaat Goliat 4
Met zware stappen kwam de Filistijn op David af, voorafgegaan door zijn schildknecht. Hij nam David, een knappe jongen met rossig haar, geringschattend op en zei: ‘Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me af komt?’ En hij vervloekte David in de naam van zijn goden. ‘Kom maar op,’ zei hij, ‘dan maak ik jou tot aas voor de gieren en de hyena’s.’ ‘Jij daagt me uit met je zwaard en je lans en je kromzwaard,’ antwoordde David, ‘maar ik daag jou uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, de God van de gelederen van Israël, die jij hebt beschimpt. Maar vandaag zal de HEER je aan mij uitleveren: ik zal je verslaan en je hoofd afhouwen, en ik zal de lijken van de Filistijnen aan de aasgieren en de hyena’s ten prooi geven, zodat de hele wereld weet dat Israël een God heeft.
Lees meer ...1 Samuel 17:55-58-18:1-5 David verslaat Goliat 5
Terwijl Saul toekeek hoe David de Filistijn tegemoet trad, vroeg hij aan zijn opperbevelhebber Abner: ‘Zeg eens, van wie is die jongen een zoon?’ ‘Zo waar u leeft, koning,’ antwoordde Abner, ‘ik weet het niet.’ ‘Zoek dan uit van wie die jongeman een zoon is,’ droeg de koning hem op. Toen David na zijn overwinning op de Filistijn terugkwam, wachtte Abner hem op en leidde hem naar Saul. Het hoofd van de Filistijn had hij nog in zijn hand.
Lees meer ...1 Samuel 18:6-20 David aan het hof 1
Bij de intocht van het leger, toen David terugkeerde van zijn overwinning op de Filistijn, liepen in alle steden van Israël de vrouwen zingend en dansend uit om koning Saul feestelijk in te halen met muziek van tamboerijnen en rinkelbellen. Opgetogen zongen ze: ‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden.’ Saul ergerde zich aan dit lied en werd woedend: ‘David geven ze er tienduizenden en mij maar duizenden. Nog even en ze geven hem het koningschap!’ Vanaf die dag begon Saul David te wantrouwen. De volgende dag werd Saul opnieuw overmand door een kwade geest van God. Hij liep als een razende door het huis, met zijn speer in de hand, terwijl David zoals gewoonlijk op de lier tokkelde.
Lees meer ...1 Samuel 18:21-30 David aan het hof 2
Ik bied hem Michal als vrouw aan, dacht hij. Als hij zich door dat aanbod laat verlokken, kunnen de Filistijnen hem om het leven brengen. Tegen David zei hij: ‘Je kunt alsnog mijn schoonzoon worden, door met mijn tweede dochter te trouwen.’ En hij droeg zijn hovelingen op: ‘Gaan jullie eens met David praten en zeg hem dan: “Zie je wel dat de koning op je gesteld is? En al zijn dienaren mogen je graag. Grijp dus je kans om de schoonzoon van de koning te worden.”’ Sauls hovelingen brachten deze woorden aan David over, maar hij antwoordde: ‘Jullie denken zeker dat het zo eenvoudig is om schoonzoon van de koning te worden.
Lees meer ...1 Samuel 19:1-12 Davids vlucht 1
Saul maakte aan zijn hovelingen en zijn zoon Jonatan bekend dat hij Davids dood wenste. Maar Jonatan, die zeer op David gesteld was, waarschuwde hem: ‘Mijn vader Saul is van plan je te doden. Wees op je hoede morgenochtend, houd je schuil en blijf waar je bent. Ik ga dan met mijn vader de stad uit, houd bij jou in de buurt halt en breng het gesprek op jou. Daarna zal ik je laten weten hoe de zaken staan.’ Jonatan hield tegen zijn vader Saul een pleidooi voor David. Hij sprak als volgt: ‘Laat de koning zich niet vergrijpen aan zijn dienaar David. Hij heeft u immers niets misdaan. Integendeel, hij heeft u juist grote diensten bewezen.
Lees meer ...1 Samuel 19:13-24 Davids vlucht 2
Toen nam Michal het beeld van de huisgod en legde dat in het bed. Om de kop vlocht ze wat geitenhaar en ze dekte het beeld toe met een deken. Saul stuurde mannen om David gevangen te nemen, maar Michal zei dat hij ziek was. Toen stuurde Saul hen opnieuw naar Davids huis om zich er met eigen ogen van te overtuigen dat David er was en droeg hun op: ‘Breng hem hier, desnoods met bed en al, zodat hij ter dood kan worden gebracht.’ Toen de mannen binnenkwamen, zagen ze dat er een beeld in bed lag, met een pluk geitenhaar om zijn kop. ‘Waarom heb je mij zo bedrogen?’ vroeg Saul aan Michal. ‘Je hebt mijn aartsvijand helpen ontsnappen!’ ‘Ik moest wel,’ antwoordde Michal.
Lees meer ...1 Samuel 20:1-11 Jonatans verbond met David 1
David maakte dat hij uit het profetenhuis in Rama wegkwam. Hij ging naar Jonatan en vroeg hem: ‘Wat heb ik toch verkeerd gedaan? Waaraan heb ik me schuldig gemaakt? Wat heb ik je vader misdaan, dat hij mij wil doden?’ ‘Er is geen sprake van dat jij moet sterven,’ antwoordde Jonatan. ‘Mijn vader doet immers nooit iets zonder mij in vertrouwen te nemen, al is het nog zo onbelangrijk. Zou hij dan zoiets voor mij verborgen houden? Dat bestaat niet!’ Maar David hield vol: ‘Je vader weet heel goed dat jij op me gesteld bent. Daarom denkt hij: Jonatan mag dit niet te weten komen, het zou hem maar verdriet doen.
Lees meer ...