Toen nam een geest bezit van Amasai, de aanvoerder van de dertig helden, en hij zei: ‘Voor u zijn wij gekomen, David! Wij steunen de zoon van Isaï! Vrede zij met u, en met hen die u steunen, want uw God steunt u.’ Daarop nam David hen in zijn bende op en benoemde hij hen tot bevelhebbers. Uit de stam Manasse liepen mensen naar David over toen hij met de Filistijnen tegen Saul ten strijde trok.
Lees meer ...1 Kronieken 12:24-41 Davids aanhangers 3
Dit zijn de aantallen van de bewapende krijgers die zich in Hebron bij David voegden om Sauls koningschap op hem over te dragen, zoals de HEER had beschikt: Judeeërs, uitgerust met grote schilden en lansen: 6800 gewapende mannen; uit de stam Simeon: 7100 dappere krijgslieden; van de Levieten: 4600 man, onder wie Jojada, de leider van de nakomelingen van Aäron, met 3700 man, en Sadok, een jonge krijgsman, met 22 legeraanvoerders uit de familie van zijn vader; uit de stam Benjamin, de verwanten van Saul: 3000 man (tot dan toe was de meerderheid van Benjamin het huis van Saul trouw gebleven); uit de stam Efraïm: 20.800 dappere krijgslieden, die bij hun families in hoog aanzien stonden;
Lees meer ...1 Kronieken 13:1-14 De ark opgehaald uit Kirjat-Jearim
Nadat David met al zijn legeraanvoerders had beraadslaagd, met de bevelhebbers over duizend man en die over honderd, zei hij tegen de gemeenschap van Israël: ‘Als u het ermee eens bent, en als de HEER, onze God, ons vrij baan geeft, laten we dan boden sturen naar onze verwanten die in de verschillende gebieden van Israël zijn achtergebleven, ook naar de priesters en de Levieten in hun steden met de omliggende weidegronden, en hun vragen zich bij ons te voegen. Ik stel voor dat wij de ark van onze God, waar we ons in de tijd van Saul niet om hebben bekommerd, hierheen halen.’ De hele vergadering stemde ermee in, want het volk achtte het juist.
Lees meer ...1 Kronieken 14:1-7 David vestigt zich in Jeruzalem
Koning Churam van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en metselaars en timmerlieden voor de bouw van een paleis. David besefte dat de HEER hem had aangesteld als vorst over Israël, want Hij had hem ten behoeve van Israël, Zijn volk, tot een machtig koning gemaakt.
Lees meer ...1 Kronieken 14:8-17 Twee aanvallen van de Filistijnen afgeslagen
Toen de Filistijnen hoorden dat David tot koning van heel Israël was gezalfd, rukten ze met al hun troepen uit omdat ze hem wilden overmeesteren. Zodra David dit vernam, trok hij hun tegemoet. De hele vallei van Refaïm stond al vol Filistijnen. David wendde zich tot God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U ze aan mij uitleveren?’ De HEER antwoordde: ‘Ga op hen af! Ik zal de Filistijnen aan je uitleveren.’ Ze trokken op naar Baäl-Perasim.
Lees meer ...1 Kronieken 15:1-17 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 1
David liet voor zichzelf een paleis bouwen in de Davidsburcht en maakte voor de ark van God een plaats gereed door er een tent voor te laten oprichten. Daarna verklaarde hij dat alleen de Levieten de ark van God mochten dragen, want hen had de HEER aangewezen om Zijn ark te dragen en Hem voor altijd te dienen. Vervolgens liet hij heel Israël in Jeruzalem bijeenkomen om de ark van de HEER over te brengen naar de plaats die hij in gereedheid had gebracht. Hij riep de nakomelingen van Aäron en de Levieten bijeen: uit de familie van Kehat: honderdtwintig man onder leiding van Uriël; uit de familie van Merari: tweehonderdtwintig man onder leiding van Asaja;
Lees meer ...1 Kronieken 15:18-29 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 2
Zij werden bijgestaan door hun verwanten Zecharja, Ben, Jaäziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, en Obed-Edom en Jeïel, de poortwachters. De zangers Heman, Asaf en Etan lieten de koperen cimbalen klinken, Zecharja, Aziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja bespeelden de harpen, die in een hoge toonsoort waren gestemd, en Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, Obed-Edom, Jeïel en Azazjahu de lager gestemde lieren. Kenanja, een van de Levitische familiehoofden, had de leiding van de stoet.
Lees meer ...1 Kronieken 16:1-24 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 3
De ark van God werd neergezet in de tent die David had laten oprichten, en men bracht brandoffers en vredeoffers aan God. Na afloop daarvan zegende David het volk in de naam van de HEER. Aan alle Israëlieten, zowel de mannen als de vrouwen, liet hij brood, gedroogde dadels en rozijnen uitdelen. David stelde de volgende Levieten aan om dienst te doen bij de ark van de HEER door de HEER, de God van Israël, te roemen, te loven en te prijzen: Asaf als leider en Zecharja als zijn helper. Jeïel, Semiramot, Jechiël, Mattitja, Eliab, Benaja, Obed-Edom en Jeïel moesten de harpen en lieren bespelen, en Asaf moest de cimbalen slaan. De priesters Benaja en Jachaziël moesten voortdurend op de trompetten blazen voor de ark van het verbond met God.
Lees meer ...1 Kronieken 16:25-43 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 4
Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe, geducht is Hij, meer dan alle goden. De goden van de volken zijn minder dan niets, maar de HEER: Hij heeft de hemel gemaakt. Glans en glorie gaan voor Hem uit, macht en luister vullen Zijn woning. Erken de HEER, stammen en volken, erken de HEER, Zijn majesteit en macht, erken de HEER, de majesteit van Zijn naam, draag geschenken voor Hem aan. Buig u voor de HEER in Zijn heilige glorie, huiver, heel de aarde, wanneer Hij verschijnt. Vast staat de wereld, ze wankelt niet. Laat de hemel zich verheugen, de aarde juichen. Zeg onder de volken: “De HEER is Koning.” Laat bruisen de zee en het leven dat haar vult, laat het veld juichen en alles wat daar groeit,
Lees meer ...1 Kronieken 17:1-14 Toezeggingen over de voortzetting van Davids koningshuis 1
Toen David zijn intrek had genomen in het paleis, zei hij tegen de profeet Natan: ‘Nu woon ik hier in een paleis van cederhout, terwijl de ark van het verbond met de HEER in een tent staat.’ ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘God staat u immers ter zijde.’ Maar diezelfde nacht richtte God zich tot Natan: ‘Zeg tegen Mijn dienaar David: “Dit zegt de HEER: Jij zult voor Mij geen huis bouwen om in te wonen. Nooit heb Ik in een huis gewoond, vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! In tent en tabernakel ging Ik van de ene verblijfplaats naar de andere.
Lees meer ...