Toen nam Sofar uit Naäma het woord: ‘Vraagt die woordenstroom niet om een tegenstem? Zo’n zwetser krijgt toch niet zomaar gelijk? Denk je dat jouw dwaasheid ons tot zwijgen brengt? Dat je spot door niemand aan de kaak gesteld wordt? Je beweert: “Zuiver zijn mijn woorden en onschuldig ben ik in Uw ogen.” O, wilde God zelf toch eens spreken en zich tot jou richten, om de geheimen van Zijn wijsheid te onthullen – want ondoorgrondelijk zijn Zijn werken -, dan zou je weten: God rekent je niet al je zonden aan. Kun jij Gods wijsheid ten diepste doorvorsen, het wezen van de Ontzagwekkende geheel omvatten?
Lees meer ...Job 12:1-25 Jobs antwoord op Sofars eerste betoog 1
Hierop antwoordde Job: ‘Ja, jullie zijn werkelijk onovertroffen, met jullie zal de wijsheid sterven! Maar net als jullie heb ik mijn verstand, ik ben niet jullie mindere. Wie weet dit soort dingen niet? Een mikpunt van spot ben ik voor mijn vrienden, terwijl ik God aanroep en op Zijn antwoord wacht! Spot valt hem ten deel die onberispelijk en rechtvaardig is. Ongeluk verdient verachting, denkt de zorgeloze, de wankelende wordt omvergestoten. De huizen van geweldplegers staan onbedreigd, Gods beschimpers zijn volkomen veilig, ze hebben Hem naar hun hand gezet. Vraag het vee hiernaar, het zal je onderrichten, vraag de vogels in de lucht, ze zullen het verkondigen. Of spreek tot de aarde, ze zal je onderrichten, het wordt je verteld door de vissen van de zee.
Lees meer ...Job 13:1-28 Jobs antwoord op Sofars eerste betoog 2
Mijn ogen hebben alles gezien, mijn oren alles gehoord en begrepen. Wat jullie weten, weet ik ook, ik ben niet jullie mindere. Nu zal ik spreken tot God, de Ontzagwekkende, ik wil me verdedigen ten overstaan van God. Want jullie dekken alles toe met leugens, kwakzalvers zijn jullie, allemaal! O, wilden jullie maar eens zwijgen, dat zou wel een blijk van wijsheid zijn. Luister goed naar mijn verweer, hoor het pleidooi dat over mijn lippen komt. Spreken jullie onwaarheid namens God? Willen jullie God met leugens dienen? Zien jullie Hem naar de ogen? Is het Zijn zaak waarvoor jullie pleiten? Loopt het goed af, als Hij jullie onderzoekt? Kun je Hem bedriegen zoals je een mens bedriegt?
Lees meer ...Job 14:1-22 Jobs antwoord op Sofars eerste betoog 3
Een mens, geboren uit een vrouw – kort zijn zijn dagen, doordrenkt van onrust. Als een bloem ontluikt hij en verwelkt, hij vlucht als een schaduw en houdt geen stand. En op zo’n mens richt U Uw blik; mij daagt U voor het gerecht? Kan een mens tot reinheid brengen wat onrein is? Nee, dat kan hij niet! Als de dagen van de mens al vaststaan, als U het aantal maanden dat hij leeft bepaalt en de grens stelt die hij niet kan overschrijden, wend Uw blik dan af en gun hem rust, zodat hij als een dagloner van zijn dag geniet. Voor een boom is er altijd hoop: als hij wordt omgehakt, loopt hij weer uit, er blijven nieuwe loten komen.
Lees meer ...Job 15:1-16 Elifaz’ tweede betoog 1
Toen nam Elifaz uit Teman het woord: ‘Zou een wijs man antwoorden met zoveel onverstand? Zou hij zijn binnenste vullen met niets dan lucht? Wijst hij terecht met zinloze frasen, met woorden waarmee niemand gebaat is? Daarbij tast je ook het ontzag voor God aan en verzwak je de eerbied voor Hem. Schuld geeft jou je woorden in, dwingt jou een taal te spreken die misleidt.
Lees meer ...Job 15:17-35 Elifaz’ tweede betoog 2
Nu zal ik spreken, luister naar mij, dit heb ik gezien en ik vertel het je. Dit is wat wijze mannen zeggen, wat door hun voorouders onthuld is, aan wie als enigen het land gegeven werd, vóór er vreemdelingen onder hen verkeerden. Een goddeloze brengt zijn dagen door in angst, een despoot zijn weinig jaren toegemeten. De stem van de verschrikking buldert in zijn oren, zelfs in tijd van voorspoed dreigt hem de verwoester. Voor hem geen hoop op terugkeer uit de duisternis, hij zal vallen door het zwaard. Hij dwaalt rond op zoek naar brood – waar is het?
Lees meer ...Job 16:1-22 Jobs antwoord op Elifaz’ tweede betoog 1
Hierop antwoordde Job: ‘Dit soort dingen heb ik al zo vaak gehoord, niets dan ellende brengt mij jullie troost. Een eindeloze stroom van lege woorden! Wat drijft jou ertoe zo tegen mij te spreken? Zaten jullie op mijn plaats, ik zou hetzelfde tegen jullie inbrengen; ik zou een lange redevoering houden, meewarig schuddend met mijn hoofd. Toch zou ik jullie moed inspreken, mijn woorden zouden mild en troostend zijn. Maar nu – niets verzacht mijn pijn wanneer ik spreek, en als ik zweeg, zou hij dan weggaan? Hij heeft mijn krachten uitgeput. U hebt al mijn naasten weggevaagd! U hebt mij aangetast, en dat spreekt tegen mij. Mijn ziekte teert mij uit, daarmee word ik aangeklaagd.
Lees meer ...Job 17:1-16 Jobs antwoord op Elifaz’ tweede betoog 2
Mijn geest is vernietigd, mijn levensdag gedoofd, mij wacht het graf. Ja, ik word bespot van alle kanten en ik moet hun beledigingen maar verdragen. God, stel U zelf borg voor mij, wie staat er anders voor mij in? U hebt het inzicht uit hun hart gebannen, U zult hen toch niet laten zegevieren? Wie zijn vrienden noodt om in zijn buit te delen, laat zijn kinderen versmachten van de honger. God maakt mij tot een schrikbeeld voor de mensen, in het gezicht zal men mij spuwen.
Lees meer ...Job 18:1-21 Bildads tweede betoog
Toen nam Bildad uit Suach het woord: ‘Wat een woorden! Zijn jullie nooit uitgesproken? Gebruik je verstand, dan kunnen we praten. Waarom worden wij beschouwd als onmondig vee, waarom doen jullie alsof wij onnozel zijn? Jij verscheurt jezelf in woede – wordt om jou de wereld dan dooreengeschud, wordt om jou één rots van zijn plaats getild? Nee, het licht van de goddeloze dooft, de gloed van zijn vuur vlamt niet meer op. In zijn huis wordt alles donker, het licht dat hem omringde dooft. Van zeker wordt zijn tred krampachtig, zijn boze opzet laat hem struikelen.
Lees meer ...Job 19:1-22 Jobs antwoord op Bildads tweede betoog 1
Hierop antwoordde Job: ‘Hoe lang blijven jullie mij nog pijnigen, hoe lang nog martelen met woorden? Keer op keer beschimpen jullie mij, is het geen schande mij zo te vernederen? Als ik werkelijk gedwaald heb, dan is het toch míjn dwaling? Als jullie werkelijk jezelf zoveel beter wanen en mijn vernedering terecht vinden, weet dan dat God zich tegen mij gekeerd heeft, dat Hij Zijn netten om mij samentrekt. Ik schreeuw: “Onrecht!” – maar krijg geen antwoord. Ik roep om hulp – maar vind geen recht. Mijn weg verspert Hij met een muur, de paden die ik ga hult Hij in duisternis.
Lees meer ...