Maar toen Uzzia het toppunt van zijn macht had bereikt, werd hij hoogmoedig, en dat leidde tot zijn ondergang. Hij overtrad het gebod van de HEER, zijn God, door de tempel van de HEER binnen te gaan om daar zelf een reukoffer te brengen op het reukofferaltaar. De hogepriester Azarja kwam hem met nog tachtig andere priesters van de HEER achterna, allen vooraanstaande mannen. Zij sneden koning Uzzia de pas af en zeiden hem: ‘Het is niet aan u, Uzzia, om reukoffers te brengen voor de HEER. Dat is voorbehouden aan de priesters, de afstammelingen van Aäron. Zij zijn geheiligd om reukoffers te brengen.
Lees meer ...2 Kronieken 27:1-9 De regering van Jotam
Jotam was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn vader Uzzia – hij echter betrad de tempel van de HEER niet -, maar de Judeeërs bleven doorgaan met hun verfoeilijke praktijken. Het was Jotam die de Bovenpoort van de tempel van de HEER bouwde.
Lees meer ...2 Kronieken 28:1-11 De regering van Achaz 1
Achaz was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij godenbeelden maakte voor de Baäls. Ook ontstak hij offers in het Hinnomdal en verbrandde hij zijn zonen als offer volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom. De HEER, zijn God, leverde hem uit aan de koning van Aram. De Arameeërs versloegen hem en voerden een grote groep gevangenen naar Damascus weg.
Lees meer ...2 Kronieken 28:12-21 De regering van Achaz 2
Enkele familiehoofden uit de stam Efraïm, Azarja, de zoon van Jochanan, Berechja, de zoon van Mesillemot, Jechizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Chadlai, traden de binnentrekkende legermacht tegemoet en zeiden: ‘Breng de gevangenen niet hierheen. Wanneer u doet wat u van plan bent, belaadt u ons met schuld tegenover de HEER. U zou onze zonden en schulden nog vermeerderen, terwijl onze schuld nu al zo groot is dat wij de toorn van de HEER hebben opgewekt.’ Hierop droegen de soldaten de gevangenen en de buit aan de leiders en het aanwezige volk over. Speciaal daartoe aangewezen mannen namen de gevangenen onder hun hoede.
Lees meer ...2 Kronieken 28:22-27 De regering van Achaz 3
Toen hij zo in het nauw was gedreven, beging hij, koning Achaz, nog meer overtredingen tegenover de HEER. Hij bracht offers aan de goden van Damascus, die hem verslagen hadden, want hij dacht bij zichzelf: De goden van de koningen van Aram helpen hun volk wél. Als ik hun offers breng, helpen ze mij vast ook.
Lees meer ...2 Kronieken 29:1-11 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 1
Jechizkia was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Abia, de dochter van Zecharja. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn voorvader David gedaan had. Al in de eerste maand van het eerste jaar van zijn regering heropende hij de tempel van de HEER en liet hij de deuren herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen op het plein aan de oostzijde van de tempel en sprak hen als volgt toe: ‘Levieten, luister! Heilig u, zodat u de tempel van de HEER, de God van uw voorouders, kunt reinigen door alles wat onrein is uit het heiligdom te verwijderen.
Lees meer ...2 Kronieken 29:12-19 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 2
De Levieten traden aan: Machat, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, uit de familie van Kehat; van de nakomelingen van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel; van de nakomelingen van Gerson: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joach; van de nakomelingen van Elisafan: Simri en Jeïel; van de nakomelingen van Asaf: Zecharja en Mattanja; van de nakomelingen van Heman: Jechiël en Simi; en van de nakomelingen van Jedutun: Semaja en Uzziël. Ze riepen hun verwanten bijeen en heiligden zich om de tempel van de HEER te heiligen, zoals de koning op gezag van de HEER bevolen had.
Lees meer ...2 Kronieken 29:20-30 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 3
De volgende ochtend vroeg riep koning Jechizkia de stadscommandanten bijeen en begaf hij zich naar de tempel. Ze brachten zeven stieren, zeven volwassen rammen en zeven jonge rammen mee, en zeven bokken als reinigingsoffer voor het koningshuis, voor het heiligdom en voor Juda. Jechizkia beval de nakomelingen van Aäron, de priesters, de dieren te verbranden op het altaar van de HEER. Het rundvee werd geslacht, en de priesters vingen het bloed op en goten het tegen het altaar. De volwassen rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar. De jonge rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar.
Lees meer ...2 Kronieken 29:31-36 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 4
Daarna nam Jechizkia het woord en zei: ‘U hebt u weer in dienst gesteld van de HEER. Breng nu wat u voor de vredeoffers en dankoffers hebt meegebracht naar de tempel van de HEER.’ De hele gemeenschap kwam dieren brengen voor vredeoffers en dankoffers, en wie daartoe bereid was ook voor brandoffers. Alleen al voor het brandoffer voor de HEER werden door de gemeenschap zeventig runderen, honderd volwassen rammen en tweehonderd jonge rammen aangeboden,
Lees meer ...2 Kronieken 30:1-9 Jechizkia herstelt de pesachviering in ere 1
Jechizkia stuurde boden rond in heel Israël en Juda en schreef ook brieven naar Efraïm en Manasse, waarin hij iedereen opriep naar de tempel van de HEER in Jeruzalem te komen om aan de HEER, de God van Israël, het pesachoffer op te dragen. De koning had zich, samen met zijn raadsheren en de volksvergadering van Jeruzalem, gebogen over de mogelijkheid om Pesach te vieren in de tweede maand. Het was namelijk niet mogelijk geweest Pesach te vieren op de vastgestelde tijd, omdat zich toen niet genoeg priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem bijeen was. Nadat dit voorstel door de koning en de volksvergadering was aangenomen, besloten ze om in heel Israël, van Berseba tot Dan,
Lees meer ...