Toen de koning zijn intrek had genomen in het paleis en de HEER hem rust had gegeven door hem van al zijn vijanden te verlossen, zei de koning tegen de profeet Natan: ‘Kijk nu toch! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God in een tent staat.’ ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘de HEER staat u immers ter zijde.’ Maar diezelfde nacht richtte de HEER zich tot Natan: ‘Zeg tegen Mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER: Wil jij voor Mij een huis bouwen om in te wonen? Ik heb toch nooit in een huis gewoond, vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! Al die tijd trok Ik rond in tent en tabernakel.
Lees meer ...2 Samuel 7:17-29 Toezeggingen over de voortzetting van Davids koningshuis 2
Natan bracht alles wat hij had gezien en gehoord aan David over. Koning David ging het heiligdom binnen, nam plaats voor de HEER en bad: ‘Wie ben ik, HEER, mijn God, wat is mijn familie, dat U mij zo ver hebt gebracht? En alsof dat nog niet genoeg was, HEER, mijn God, hebt U ook gesproken over de toekomst van mijn koningshuis. Moge dit de mensheid tot wet worden gesteld, HEER, mijn God. Wat kan ik verder nog zeggen? U kent Uw dienaar, HEER, mijn God. U hebt al deze grootse dingen gedaan en ze aan mij bekendgemaakt omdat U handelt naar Uw woord en U houdt aan wat U zich hebt voorgenomen. Daarom bent U groot, HEER, mijn God. Het is zoals ons altijd is voorgehouden: zoals U is er geen, er bestaat geen andere God dan U.
Lees meer ...2 Samuel 8:1-14 Davids overwinningen
Enige tijd later versloeg David de Filistijnen. Hij onderwierp hen en ontnam hun het bestuur over hun hoofdstad. Ook de Moabieten versloeg hij. Hij dwong hen op de grond te gaan liggen en mat de rij af met een touw: twee derde van de rij moest worden gedood en één derde mocht in leven blijven. Sindsdien waren de Moabieten aan David onderworpen en moesten ze schatting afdragen. Later versloeg hij Hadadezer, de zoon van Rechob, de koning van Soba, toen deze op weg was om zijn macht over het gebied langs de Eufraat te herstellen. David nam zeventienhonderd wagenmenners en twintigduizend man voetvolk gevangen. De strijdwagens schakelde hij uit door van alle paarden, op honderd span na, de pezen door te laten snijden.
Lees meer ...2 Samuel 8:15-18 Davids ambtenaren
David regeerde over heel Israël. Hij behandelde zijn onderdanen goed en rechtvaardig. Joab, de zoon van Seruja, was opperbevelhebber van het leger; Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier; Sadok, de zoon van Achitub, en Abjatar, de zoon van Achimelech, waren priester; Seraja was hofschrijver; Benaja, de zoon van Jojada, was bevelhebber van de Keretieten en Peletieten.
Lees meer ...2 Samuel 9:1-13 David en de zoon van Jonatan
David vroeg: ‘Is er nog iemand over van de familie van Saul? Die zal ik dan goed behandelen, dat ben ik aan Jonatan verplicht.’ Nu was er bij de familie van Saul een zekere Siba in dienst. Hij werd bij David geroepen, en de koning zei tegen hem: ‘Bent u Siba?’ ‘Uw dienaar, heer,’ antwoordde hij. De koning vroeg hem: ‘Is er nog iemand over van de familie van Saul? Die zal ik goed behandelen, zoals God dat voorschrijft.’ Siba antwoordde: ‘Er is nog een zoon van Jonatan, een kreupele.’ ‘Waar is hij?’ vroeg de koning hem, en Siba antwoordde: ‘Hij woont bij Machir, de zoon van Ammiël, in Lo-Debar.’ Koning David liet de zoon van Jonatan, de kleinzoon van Saul, ophalen uit het huis van Machir in Lo-Debar.
Lees meer ...2 Samuel 10:1-12 Oorlog tegen de Ammonieten 1
Enige tijd later stierf de koning van Ammon. Zijn zoon Chanun volgde hem op. Toen zei David: ‘Ik wil Chanun, de zoon van Nachas, op gepaste wijze behandelen, zoals zijn vader mij behandeld heeft,’ en hij stuurde afgezanten om hem zijn deelneming te betuigen met het verlies van zijn vader. Toen Davids afgezanten in Ammon waren aangekomen, zeiden de raadsheren van Ammon tegen hun vorst: ‘Dacht u dat David u zijn deelneming laat overbrengen omdat hij de nagedachtenis van uw vader wil eren? Die afgezanten van hem zijn natuurlijk spionnen die de stad moeten verkennen, zodat hij haar te gronde kan richten!’ Daarop liet Chanun Davids afgezanten oppakken.
Lees meer ...2 Samuel 10:13-19 Oorlog tegen de Ammonieten 2
Zodra Joab met zijn soldaten de aanval opende, sloegen de Arameeërs op de vlucht. Toen de Ammonieten zagen dat de Arameeërs waren gevlucht, maakten ze zich voor Abisai uit de voeten en trokken ze zich terug in de stad. Joab staakte de strijd tegen Ammon en ging terug naar Jeruzalem. De Arameeërs beseften dat ze door Israël verslagen waren en zochten versterking.
Lees meer ...2 Samuel 11:1-13 David en Batseba 1
Bij het aanbreken van het voorjaar, de tijd waarin koningen gewoonlijk ten strijde trekken, stuurde David opnieuw een leger erop uit, onder leiding van Joab en zijn aanvoerders, om de Ammonieten te verslaan en Rabba te belegeren. Zelf bleef hij in Jeruzalem achter. Op een keer stond hij aan het eind van de middag op van zijn rustbed en liep wat heen en weer over het dak van het paleis. Beneden zag hij een vrouw die aan het baden was. Ze was heel mooi om te zien. Hij liet uitzoeken wie ze was, en men zei hem: ‘Dat is Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van de Hethiet Uria.’ David liet haar bij zich komen en sliep met haar. (De voorgeschreven periode van onthouding na haar onreinheid was juist verstreken.)
Lees meer ...2 Samuel 11:14-27 David en Batseba 2
De volgende morgen schreef David Joab een brief, die hij aan Uria meegaf. In de brief stond: ‘Stel Uria op waar het hevigst wordt gevochten en geef hem geen rugdekking, opdat hij wordt getroffen en sneuvelt.’ Joab onderzocht waar de verdediging het sterkst was, en stelde Uria juist daar op. De verdedigers van de stad deden een uitval naar Joab. Er vielen slachtoffers onder de soldaten van David, en ook Uria vond de dood. Joab liet aan David verslag uitbrengen van de strijd en beval de bode: ‘Als je de koning het hele verloop van de strijd hebt verteld, en als hij dan woedend tegen je uitvalt: “Waarom hebben jullie je zo dicht bij de stad gewaagd?
Lees meer ...2 Samuel 12:1-12 David en Batseba 3
Hij stuurde de profeet Natan naar David toe om hem het volgende te vertellen: ‘Er woonden eens twee mannen in dezelfde stad, een rijke en een arme. De rijke man had heel veel geiten, schapen en runderen, de arme man had niet meer dan één lammetje kunnen kopen. Hij koesterde het en het groeide bij hem op, samen met zijn kinderen. Het at van zijn brood en dronk uit zijn beker en sliep in zijn schoot; hij had het lief als een dochter. Op zekere dag kreeg de rijke man een gast op bezoek. Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om de reiziger een van zijn eigen geiten, schapen of runderen voor te zetten.
Lees meer ...