Toen Jozua de volksvergadering had ontbonden, waren de Israëlieten erop uitgetrokken om het land in bezit te nemen, elke stam het gebied dat hun was toegewezen. Zolang Jozua leefde, had het volk de HEER gediend. Ook na zijn dood waren ze de HEER blijven dienen zolang de stammen werden aangevoerd door Jozua’s leeftijdsgenoten, die getuige waren geweest van de grootse daden die de HEER voor Israël had verricht. Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEER, was gestorven toen hij honderdtien jaar oud was.
Lees meer ...Rechters 2:16-23 Israël verbreekt het verbond 2
Dan liet de HEER een rechter optreden om het volk te leiden en het te bevrijden van de roversbenden. Maar ook naar hun rechters luisterden ze niet; ze gaven zich af met andere goden en bogen zich voor hen neer. Binnen de kortste keren dwaalden ze weer af van de weg die hun voorouders waren gegaan: die hadden de geboden van de HEER gehoorzaamd, maar zij niet. Binnen de kortste keren dwaalden ze weer af van de weg die hun voorouders waren gegaan: die hadden de geboden van de HEER gehoorzaamd, maar zij niet.
Lees meer ...Rechters 3:1-6 Israël verbreekt het verbond 3
Om de Israëlieten die de strijd tegen de Kanaänieten niet hadden meegemaakt te leren hoe het er in de oorlog aan toegaat (dus alleen om de nieuwe generaties die nog geen ervaring met de strijd hadden opgedaan daarmee vertrouwd te maken), had de HEER de volgende volken in het land laten blijven: de Filistijnen in hun vijf vorstendommen en verder de Kanaänieten, de Sidoniërs en de Chiwwieten die in het Libanongebergte leefden, vanaf de Baäl-Hermon tot aan Lebo-Hamat.
Lees meer ...Rechters 3:7-19 De eerste rechters: Otniël, Ehud, Samgar 1
De Israëlieten deden wat slecht is in de ogen van de HEER: ze vergaten de HEER, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. De HEER werd woedend op de Israëlieten en leverde ze uit aan Kusan-Risataïm, de koning van Aram-Naharaïm; acht jaar moesten ze hem dienen. De Israëlieten riepen de HEER te hulp, en de HEER zond iemand om hen te bevrijden: Otniël, een zoon van Kalebs jongere broer Kenaz. Gedreven door de geest van de HEER trad hij op als rechter over Israël. Hij trok ten strijde, en de HEER leverde koning Kusan-Risataïm van Aram aan hem uit, zodat hij hem een zware nederlaag kon toebrengen.
Lees meer ...Rechters 3:20-31 De eerste rechters: Otniël, Ehud, Samgar 2
Ehud ging naar de koning, die zich had teruggetrokken in de koelte van zijn bovenvertrek, en zei: ‘Ik heb voor u een boodschap van God.’ Toen de koning opstond van zijn troon, trok Ehud met zijn linkerhand het zwaard van zijn rechterheup en stak het in Eglons buik. De kling verdween tussen de vetkwabben, die zich daarna ook om het gevest sloten, want Ehud trok het zwaard niet terug maar liep snel de kamer uit, de galerij op, nadat hij de deuren van het vertrek van binnenuit vergrendeld had. Hij was nog niet weg, of de dienaren van de koning kwamen de zaal weer binnen.
Lees meer ...Rechters 4:1-11 Debora en Barak 1
Na de dood van Ehud deden de Israëlieten weer wat slecht is in de ogen van de HEER. Daarom leverde de HEER hen uit aan koning Jabin van Kanaän, die regeerde in Hasor. Diens legeraanvoerder heette Sisera; hij had zijn legerkamp in Charoset-Haggojim. Jabin beschikte over negenhonderd ijzeren strijdwagens en heerste met harde hand over Israël, wel twintig jaar lang. Daarom riepen de Israëlieten de HEER te hulp. In die tijd was een zekere Debora rechter over Israël. Deze Debora, de vrouw van Lappidot, was profetes. Ze hield zitting onder de Deborapalm tussen Rama en Betel, in het bergland van Efraïm,
Lees meer ...Rechters 4:12-24 Debora en Barak 2
Sisera kreeg bericht dat Barak de Tabor was opgegaan. Daarom riep hij zijn soldaten onder de wapenen en trok met al zijn negenhonderd ijzeren strijdwagens en zijn hele leger vanuit Charoset-Haggojim op naar het dal van de Kison. Debora spoorde Barak aan: ‘Vooruit! Vandaag levert de HEER Sisera aan u uit. Hij zal voor u uit gaan.’ Toen kwam Barak de Tabor af met tienduizend man achter zich aan. Op het moment dat de manschappen van Sisera Barak zagen verschijnen, zaaide de HEER paniek onder hen en ontstond er grote verwarring. Sisera sprong van zijn wagen en maakte zich uit de voeten. Barak achtervolgde de strijdwagens en de soldaten tot in Charoset-Haggojim.
Lees meer ...Rechters 5:1-18 Debora en Barak 3
Die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied: ‘Loof de HEER, omdat Israël zijn haren dreigend loswierp, loof de HEER, omdat Israël zich meldde voor de strijd. Koningen en vorsten, luister en hoor toe hoe ik de HEER bezing, een lied zing voor de HEER, de God van Israël. HEER, de aarde beefde toen U voortschreed vanuit Seïr; toen U optrok vanuit Edom stortte water uit de hemel en de wolken neer. Voor de heerser van de Sinai wankelden de bergen, voor U, HEER, U, de God van Israël. Onder Samgar, de zoon van Anat, in de tijd van Jaël, begaf geen karavaan zich nog op weg. Wie toch op reis moest, nam de kronkelpaden. Aanvoerders ontbraken, het land kende geen leiding totdat jij, Debora, kwam en Israël tot leidsvrouw werd.
Lees meer ...Rechters 5:19-31 Debora en Barak 4
Daar kwamen de koningen, de stadsvorsten van Kanaän. Zij streden bij Taänach, bij Megiddo, aan de oever van de stroom, maar er viel voor hen geen zilver buit te maken. De sterren aan de hemel streden mee tegen de vijand, zij hadden in hun baan zich tegen Sisera gekeerd. Vorsten werden meegesleurd door het water van de Kison, de Kison, die aloude en snelstromende rivier. Ga voort, mijn ziel, ga voort! Dreunend klonk de hoefslag van zijn wegstormende paarden, van zijn schitterende paarden, in onstuimige galop. Vervloekt zij Meroz, dat de HEER geen hulp bood, vervloekt! – zo spreekt de engel van de HEER –
Lees meer ...Rechters 6:1-12 Gideon geroepen 1
Maar de Israëlieten deden wat slecht is in de ogen van de HEER. Daarom leverde Hij hen uit aan het volk van Midjan, dat hen zeven jaar achtereen kwam plunderen. Uit angst voor de Midjanieten richtten de Israëlieten in bergspleten, grotten en op andere moeilijk bereikbare plekken schuilplaatsen in. Elk jaar wanneer het gewas op het veld stond, kwamen de Midjanieten, de Amalekieten en nog andere woestijnvolken uit het oosten aanzetten en vielen ze Israël binnen. Ze sloegen er hun tenten op en vernietigden de oogsten, tot helemaal in Gaza. Niets lieten ze voor de Israëlieten over om van te leven, nog geen schaap, geen rund en geen ezel.
Lees meer ...