{"status":"ok","elements":"
Al zijn broers en al zijn zusters, en iedereen die hem van vroeger kende, kwamen naar zijn huis om samen met hem te eten; ze schudden hun hoofd en troostten hem, omdat de HEER zoveel rampspoed over hem had uitgestort. En elk van hen gaf hem een geldstuk en een gouden ring. De HEER zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in zijn vroegere,<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Nu antwoordde Job de HEER: \u2018Ik weet dat niets buiten Uw macht ligt en geen enkel plan voor U onuitvoerbaar is. Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, Uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten. \u201cLuister,\u201d zei ik, \u201cdan zal ik spreken, ik zal U ondervragen, zeg mij wat U weet.\u201d Eerder had ik slechts over U gehoord, maar nu heb ik U met eigen ogen aanschouwd.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
De hoop van elke aanvaller wordt beschaamd, alleen al bij zijn aanblik wordt hij teruggeworpen. Wie zou het wagen om hem op te schrikken? Wie kan aantreden om met hem te strijden? Wie daagt hem uit zonder daarvoor te boeten? Niemand, hij heeft op de hele aarde zijn gelijke niet. Ik zal niet zwijgen over zijn machtige dijen, over zijn geweldige krachten en fraaie gestalte. Wie kan zijn opperhuid afvillen? Wie dringt door zijn dubbele pantser heen? Wie heeft de kracht om zijn kaken te openen? Schrikwekkend gapen de tanden in zijn muil. Zijn rug is met schilden geschubd, ondoordringbaar verzegeld. Ze sluiten dicht op elkaar aan en laten niet de minste lucht door;<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Zie het nijlpaard dat Ik heb geschapen, net als jou; het eet gras als een rund. Hoe krachtig zijn zijn lendenen, hoe machtig de spieren van zijn buik! Hij kan zijn staart rechten als een ceder, de pezen van zijn dijen spannen zich in bundels. Zijn botten zijn staven van brons, zijn ribben stangen van ijzer. Hij is een van Gods eerste meesterwerken, tegen hem trekt alleen zijn Maker het zwaard. Zijn voedsel vindt hij in de bergen, waar de dieren van het veld zich vermaken.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
En de HEER vervolgde: \u2018Een mens die met de Ontzagwekkende twist \u2013 kan hij Hem iets leren? Laat hij die God terechtwijst op dit alles antwoorden!\u2019 En Job antwoordde de HEER: \u2018Ik ben onaanzienlijk. Wat zal ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. Ik heb eenmaal gesproken en zeg niets meer, tweemaal \u2013 en doe er het zwijgen toe.\u2019<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Het struisvogelvrouwtje staat vrolijk te klapwieken, maar met haar slagpennen en veren is zij nog geen ooievaar. Ze legt haar eieren op de grond en laat haar legsel door het zand verwarmen; ze vergeet dat een voet het kan breken, dat een wild dier het kan vertrappen. Ze is hard voor haar jongen, alsof ze niet van haar zijn, onverschillig of haar moeite misschien voor niets geweest is, want God heeft haar elk inzicht onthouden en haar niet met wijsheid begiftigd.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Weet jij wanneer de berggeit moet werpen? Ben jij getuige van de wee\u00ebn van de hinde? Kun jij de maanden tellen dat ze moet dragen, weet jij wanneer ze moet baren, wanneer ze hurkt om te jongen, om van haar kalveren verlost te worden? Haar kroost wordt sterk en groeit op in het vrije veld, dan gaat het weg en het komt niet meer terug.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Ken je de voorraadkamers van de sneeuw, heb je de voorraadkamers van de hagel gezien, die Ik heb aangelegd voor tijden van nood, voor dagen van oorlog en strijd? Hoe kom je op de plaats van waar het licht verspreid wordt, van waar de oostenwind over de aarde uitwaait? Wie heeft de geulen gekliefd voor de stromen, de weg voor donder en bliksem gebaand, zodat de regen neervalt op de onbewoonde aarde, op de woestijn waar geen mensen leven, en wildernis en woestenij doordrenkt raken en er overal jong gras opschiet? Heeft de regen een vader?<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
En de HEER antwoordde Job vanuit een storm. Hij zei: \u2018Wie is het die Mijn besluit bedekt onder woorden vol onverstand? Sta op, Job, wapen je; Ik zal je ondervragen, zeg Mij wat je weet. Waar was jij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het me, als je zoveel weet. Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch? Wie strekte het meetlint over haar uit? Waar zijn haar sokkels verankerd, wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde? En wie sloot de zee af met een deur, toen ze uit de schoot van de aarde brak?<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Laat dit tot je doordringen, Job, sta even stil en heb oog voor Gods wonderen. Weet jij hoe God ze onder Zijn bevel brengt, hoe Zijn licht de wolken doorboort? Weet jij hoe de wolken blijven zweven, hoe Hij die alles weet Zijn wonderen verricht? Wanneer de aarde in de zuidenwind verstart en de hitte jou in je kleren al te machtig wordt, kun jij dan als Hij de hemelkoepel uithameren,<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Ja, hierdoor beeft mijn hart, het klopt mij in de keel. Luister, luister naar Zijn daverende stem, naar het rommelen dat uit Zijn mond komt. Hij laat het rollen langs de hele hemel, Zijn schichten lichten tot het einde van de aarde. Dan horen we Zijn donder bulderen, zo is het geluid van Zijn majesteitelijke stem, en doet Hij eenmaal van zich spreken, dan laat Hij steeds meer bliksems volgen.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
God redt echter de vertrapten, door ellende, tegenspoed opent Hij hun de ogen. Ook jou lokte Hij weg van het gevaar dat je benauwde, naar een plaats waar je vrij kon ademhalen en je tafel met vette spijzen overladen was. Maar jij denkt slechts aan de veroordeling van goddelozen, al ontkom je zelf evenmin aan een geding en vonnis. Pas op: laat je woede je niet meeslepen, vertrouw niet op het losgeld dat je kunt betalen. Zouden je rijkdommen je vrijwaren van ellende? Al je krachtsinspanningen en al je goud? Verlang niet naar de nacht die volken plotseling wegsleurt van […]<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
En Elihu vervolgde: \u2018Heb een ogenblik geduld, dan laat ik je zien dat er nog veel meer over God te zeggen is. Mijn kennis komt uit vele bronnen en ik zal mijn Schepper recht doen. Want in mijn woorden steekt geen bedrog; voor je staat een man die weet waarover hij spreekt. Welnu, God is machtig, maar minacht niet, want Hij is machtig door Zijn oordeelskracht.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
En Elihu vervolgde: \u2018Denk je dat het juist is om te zeggen: \u201cIk sta in mijn recht tegenover God\u201d? Je zegt: \u201cWat baat het U, God, wat heeft het voor nut als ik niet zondig?\u201d Ik zal je daarop het antwoord geven, jou en ook je vrienden. Kijk eens naar de hemel en aanschouw de wolken boven je. Als je zondigt, schaad je Hem daarmee? Deert het Hem als je veel misstappen begaat? Als je rechtvaardig bent, wat geef je Hem dan? Een geschenk, dat Hij uit jouw hand ontvangt?<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Want Gods oog is op de wegen van de mens gericht, geen van zijn stappen blijft voor Hem verborgen. Geen donker is zo diep, zo zwart, dat het onrechtplegers kan verbergen. Het is niet aan de mens het tijdstip te bepalen waarop God Zijn rechtsgeding begint. God maakt korte metten met de machtigen en stelt anderen in hun plaats. Jazeker, Hij doorziet hun daden en brengt hen in de nacht ten val; verpletterd liggen ze terneer. Ter plaatse, ten overstaan van allen, geselt Hij hen voor hun goddeloosheid. Want ze hebben zich van Hem verwijderd, ze slaan geen acht op de wegen die Hij wijst;<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
En Elihu vervolgde: \u2018Luister, wijzen, naar mijn woorden, jullie die alles weten, hoor wat ik zeg. Want het oor toetst de woorden, zoals het gehemelte het voedsel proeft. Laten we samen onderzoeken wat juist is, laten we met elkaar vaststellen wat goed is. Welnu, Job heeft gezegd: \u201cIk sta in mijn recht, maar God heeft het mij onthouden. Ondanks mijn gelijk ga ik voor leugenaar door; een dodelijke pijl heeft mij getroffen, al heb ik niets misdaan.\u201d Is er een tweede zoals Job, die zijn dorst met laster lest, die zich onder de onrechtplegers schaart en omgaat met wettelozen?<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Hij behoedt hem voor de val in de afgrond, voor het oversteken van de doodsrivier. Of de pijn op zijn ziekbed wijst hem terecht, de nooit aflatende strijd in zijn lichaam, waardoor hij geen voedsel verdraagt en walgt van zijn lievelingsgerecht. Hij teert weg tot een schim van zichzelf, en zijn botten, eerst onzichtbaar, steken uit. Hij kruipt naar de afgrond, nadert de herauten van de dood.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Welnu, Job, hoor mij aan, luister naar wat ik te berde breng. Dit is wat \u00edk te zeggen heb, de woorden liggen op mijn tong. Ik zal oprecht spreken, vanuit mijn hart, ik zal met een eerlijk oordeel komen. De geest van God heeft mij gemaakt, de adem van de Ontzagwekkende doet mij leven. Als je daartoe in staat bent, antwoord mij; maak je klaar voor de strijd, stel je teweer. Voor God zijn wij elkaars gelijken, jij bent net als ik uit leem gevormd.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Hierop wisten de drie mannen Job niets meer te antwoorden, omdat hij zichzelf als onschuldig bleef beschouwen. Maar toen ontbrandde de woede van Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, uit de familie van Ram; hij ontstak in woede tegen Job, omdat deze in zijn recht meende te staan tegenover God, en hij ontstak in woede tegen Jobs drie vrienden, omdat ze niets tegen Job wisten aan te voeren en hem toch schuldig verklaarden. Elihu had gewacht tot Job was uitgesproken, omdat zij allen ouder waren dan hij. Maar toen hij zag dat de drie mannen niets meer wisten te antwoorden, ontbrandde zijn woede. En Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, nam het woord: \u2018Ik ben nog jong, en jullie zijn oud, daarom hield ik mij stil.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Als ik mijn vuisten tegen wezen heb gebald, omdat de rechters in de poort mijn vrienden waren, mogen mijn schouders dan ontwricht worden en mijn arm doormidden breken bij de elleboog \u2013 want \u00e9\u00e9n ding vrees ik: een door God gezonden ramp \u2013 tegen Zijn oppermacht ben ik niet opgewassen. Heb ik mijn hoop gevestigd op goud, van het fijnste goud gezegd: \u201cDaarop vertrouw ik\u201d? Heb ik mij verheugd over mijn vermogen, omdat ik eigenhandig zoveel had verworven? Keek ik ooit naar de Zon, haar stralende licht, naar de Maan in haar wassende pracht, terwijl mijn hart zich heimelijk liet lokken en ik in verering mijn mond op mijn hand drukte? Ook dat zou een misdrijf zijn dat bestraft moet worden, want dan zou ik God daar boven verloochend hebben.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen: nooit zal ik naar jonge vrouwen kijken. Wat heb ik van God in de hemel te verwachten, wat valt mij ten deel van de Ontzagwekkende daar boven? Wacht de boosdoener geen rampspoed, treft het ongeluk niet hen die onrecht doen? Ziet Hij niet de wegen die ik ga, telt Hij niet al mijn stappen? Heb ik het pad van het bedrog bewandeld, vluchtte ik ooit in de leugen? Laat Hij mij op een eerlijke weegschaal wegen, dan zal Hij zien dat ik onschuldig ben. Als mijn voet is afgeweken van de goede weg, als mijn hart heeft toegegeven aan mijn oog, als er aan mijn hand een smet is blijven kleven, dan zal ik zaaien,<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Ik roep U om hulp, maar U antwoordt niet; ik sta voor U, maar U wilt mij niet zien. U bent wreed voor mij geworden, met al Uw kracht hebt U zich tegen mij gekeerd. U tilt me op en laat me rijden op de wind, Uw woedende storm schudt mij heen en weer. Ja, ik weet dat U mij naar de dood drijft, naar het huis van samenkomst voor alle levenden. Maar keert men zich tegen een mens in nood, wanneer hij, de ondergang nabij, om hulp roept?<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Maar nu bespotten ze mij, mannen die minder jaren tellen dan ik, zonen van vaders die zelfs de honden van mijn kudden onwaardig waren! Wat baat mij de kracht van hun handen, als al hun levenssap is weggevloeid? Onmachtig door gebrek en honger stropen ze de woestijn af, in een donker vol onheil en troosteloosheid. Ze plukken melde en bladeren van struiken, de wortels van de brem zijn hun voedsel. Ze worden uit de gemeenschap gestoten, nagejouwd als dieven, en moeten wonen op de hellingen van het dal, in holen in de grond en tussen de rotsen.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Job zette zijn betoog voort: \u2018Was alles maar als in de dagen van weleer, als in de dagen dat God over mij waakte, in de tijd dat Zijn lamp boven mij scheen en mijn weg door het donker verlichtte, in de tijd dat ik de kracht van de jeugd bezat, met het vertrouwde gezelschap van God in mijn huis, toen de Ontzagwekkende met mij verkeerde en mijn kinderen bij mij waren, toen ik mijn voeten in room liet baden en voor mij een stroom van olie uit de rots opwelde. Wanneer ik naar de stadspoort ging om mijn plaats op het plein in te nemen, trokken de jongeren zich terug zodra ze me zagen, en stonden de ouderen op om mij te begroeten.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Maar de wijsheid \u2013 waar moet je haar zoeken, en het inzicht \u2013 waar is het te vinden? Geen sterveling kent de weg erheen, de wijsheid is niet in het land der levenden. De oervloed zegt: \u2018Ze is niet bij mij,\u2019 de diepste zee: \u2018Bij mij evenmin.\u2019 De wijsheid is niet te koop voor enig goud, noch kan ze in zilver worden afgewogen. Kostbaarder is ze dan het goud van Ofir, dan de duurste onyx of saffier. Ze wordt niet ge\u00ebvenaard door goud of glas, niet verworven voor schalen van het fijnste goud.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Er is een plaats waar zilver wordt gewonnen, een plaats waar goud gewassen wordt. IJzer wordt uit de aarde opgedolven en koper wordt uit erts gesmolten. De mens verdrijft de duisternis, hij dringt door tot in het binnenste der aarde, tot aan de steen van diepst verborgen donkerte.<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>
Job zette zijn betoog voort: \u2018Ja! God heeft mij mijn recht onthouden, de Ontzagwekkende heeft mij diep verbitterd. Zolang het leven in mij ademt, zolang Gods geest mij nog doortrekt, zullen mijn lippen geen onwaarheid spreken, zal geen leugen aan mijn tong ontsnappen. Het laatst van al zal ik jullie gelijk erkennen, tot aan mijn dood houd ik mijn onschuld staande. Ik blijf bij mijn rechtschapenheid, tot het einde toe, over mijn leven heb ik mijzelf niets te verwijten. Laat men mijn vijand een goddeloze noemen, mijn tegenstander als boosdoener beschouwen. Waarop kan de misdadiger hopen, wanneer God zijn levensdraad afsnijdt en hem de stilte van de dood oplegt? Zal God zijn angstkreet horen, als hij door rampspoed wordt getroffen?<\/p>\n <\/div>\r\n <\/div>\r\n<\/div>