Job 42:11-17 Jobs antwoord aan God en zijn verdere lot 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 42:1-10 Jobs antwoord aan God en zijn verdere lot 1
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 41:1-26 Gods antwoord aan Job 7
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 40:15-32 Gods antwoord aan Job 6
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 40:1-14 Gods antwoord aan Job 5
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 39:13-30 Gods antwoord aan Job 4
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 39:1-12 Gods antwoord aan Job 3
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 38:22-41 Gods antwoord aan Job 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 38:1-21 Gods antwoord aan Job 1
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 37:14-24 Elihu’s betoog 10
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 37:1-13 Elihu’s betoog 9
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 36:15-33 Elihu’s betoog 8
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 36:1-14 Elihu’s betoog 7
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 35:1-16 Elihu’s betoog 6
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 34:21-37 Elihu’s betoog 5
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 34:1-20 Elihu’s betoog 4
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 33:18-33 Elihu’s betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 33:1-17 Elihu’s betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 32:1-22 Elihu’s betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 31:21-40 Slot van Jobs betoog 5
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 31:1-20 Slot van Jobs betoog 4
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 30:20-31 Slot van Jobs betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 30:1-19 Slot van Jobs betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 29:1-25 Slot van Jobs betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 28:12-28 Over de wijsheid 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 28:1-11 Over de wijsheid 1
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 27:1-23 Jobs antwoord op Bildads derde betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 26:1-14 Jobs antwoord op Bildads derde betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 25:1-6 Bildads derde betoog
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 24:13-25 Jobs antwoord op Elifaz’ derde betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 24:1-12 Jobs antwoord op Elifaz’ derde betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 4, 2021
Job 23:1-17 Jobs antwoord op Elifaz’ derde betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 22:15-30 Elifaz’ derde betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 22:1-14 Elifaz’ derde betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 21:17-34 Jobs antwoord op Sofars tweede betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 21:1-16 Jobs antwoord op Sofars tweede betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 20:16-29 Sofars tweede betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 20:1-15 Sofars tweede betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 19:23-29 Jobs antwoord op Bildads tweede betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 19:1-22 Jobs antwoord op Bildads tweede betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 18:1-21 Bildads tweede betoog
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 17:1-16 Jobs antwoord op Elifaz’ tweede betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 16:1-22 Jobs antwoord op Elifaz’ tweede betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 15:17-35 Elifaz’ tweede betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 15:1-16 Elifaz’ tweede betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 14:1-22 Jobs antwoord op Sofars eerste betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 13:1-28 Jobs antwoord op Sofars eerste betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 12:1-25 Jobs antwoord op Sofars eerste betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 11:1-20 Sofars eerste betoog
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 10:1-22 Jobs antwoord op Bildads eerste betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 9:25-35 Jobs antwoord op Bildads eerste betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 9:1-24 Jobs antwoord op Bildads eerste betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 8:1-22 Bildads eerste betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 7:1-21 Jobs antwoord op Elifaz’ eerste betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 6:14-30 Jobs antwoord op Elifaz’ eerste betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 6:1-13 Jobs antwoord op Elifaz’ eerste betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 5:17-27 Elifaz’ eerste betoog 3
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 5:1-16 Elifaz’ eerste betoog 2
Ben Mondriaan
oktober 2, 2021
Job 4:1-21 Elifaz’ eerste betoog 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Job 3:13-26 Jobs klacht 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Job 3:1-12 Jobs klacht 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Job 2:1-13 Jobs beproeving 3
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Job 1:13-22 Jobs beproeving 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Job 1:1-12 Jobs beproeving 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 10:1-3 Mordechais aanzien
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 9:26-32 Voorschriften voor het poeriemfeest 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 9:20-25 Voorschriften voor het poeriemfeest 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 9:13-19 De vijanden verslagen 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 9:1-12 De vijanden verslagen 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 8:10-17 Bevelschrift ten gunste van de Joden 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 8:3-9 Bevelschrift ten gunste van de Joden 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 8:1-2 Val van Haman 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 7:1-10 Val van Haman 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 6:9-14 Mordechai geëerd 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 6:1-8 Mordechai geëerd 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 5:9-14 Feestmaal bij Ester 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 5:1-8 Feestmaal bij Ester 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 4:10-17 Mordechais beroep op Ester 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 4:1-9 Mordechais beroep op Ester 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 3:10-15 Bevelschrift tegen de Joden 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 3:1-9 Bevelschrift tegen de Joden 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 2:19-23 Mordechai verijdelt een aanslag
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 2:10-18 Ester als koningin gekozen 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 2:1-9 Ester als koningin gekozen 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 1:13-22 Koningin Wasti verstoten 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Ester 1:1-12 Koningin Wasti verstoten 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Nehemia 13:23-31 Nehemia treedt op tegen misstanden 2
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Nehemia 13:15-22 Nehemia treedt op tegen misstanden 1
Ben Mondriaan
oktober 1, 2021
Nehemia 13:8-14 Over het gebruik van de tempelruimtes 3
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 13:1-7 Over het gebruik van de tempelruimtes 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 12:44-47 Over het gebruik van de tempelruimtes 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 12:40-43 Inwijding van de stadsmuur 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 12:27-39 Inwijding van de stadsmuur 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 12:1-26 Lijst van priesters en Levieten
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 11:20-36 De inwoners van Jeruzalem en andere steden 3
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 11:10-19 De inwoners van Jeruzalem en andere steden 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 11:1-9 De inwoners van Jeruzalem en andere steden 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 10:35-40 Vernieuwing van het verbond 6
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 10:1-34 Vernieuwing van het verbond 5
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 9:32-37 Vernieuwing van het verbond 4
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 9:24-31 Vernieuwing van het verbond 3
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 9:12-23 Vernieuwing van het verbond 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 9:1-11 Vernieuwing van het verbond 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 8:11-18 Voorlezing uit de wet 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 8:1-10 Voorlezing uit de wet 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 7:44-72 Lijst van teruggekeerde ballingen 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 7:6-43 Lijst van teruggekeerde ballingen 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 7:1-5 Meer tegenwerking 3
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 6:10-19 Meer tegenwerking 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 6:1-9 Meer tegenwerking 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 5:13-19 Het goede bestuur van Nehemia 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 5:1-12 Het goede bestuur van Nehemia 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 4:9-17 Tegenwerking bij het herstel van de muur 3
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 4:1-8 Tegenwerking bij het herstel van de muur 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 3:33-38 Tegenwerking bij het herstel van de muur 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 3:22-32 Herbouw van de stadsmuur 3
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 3:13-21 Herbouw van de stadsmuur 2
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 3:1-12 Herbouw van de stadsmuur 1
Ben Mondriaan
september 30, 2021
Nehemia 2:11-20 Nehemia krijgt medestanders in Jeruzalem
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Nehemia 2:1-10 Nehemia gaat naar Jeruzalem
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Nehemia 1:1-11
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 10:20-44 Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd 3
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 10:10-19 Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd 2
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 10:1-9 Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd 1
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 9:10-15 De schuld van het volk 2
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 9:1-9 De schuld van het volk 1
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 8:26-36 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 6
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 8:15-25 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 5
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 8:1-14 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 4
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 7:21-28 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 3
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 7:13-20 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 2
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 7:1-12 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 1
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 6:12-22 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 7
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 6:1-11 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 6
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 5:9-17 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 5
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 5:1-8 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 4
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 4:17-24 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 3
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 4:12-16 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 2
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 4:1-11 Ondanks verzet wordt de tempel herbouwd 1
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 3:10-13 Begin van de herbouw van de tempel 2
Ben Mondriaan
september 29, 2021
Ezra 3:1-9 Begin van de herbouw van de tempel 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
Ezra 2:55-70 Lijst van teruggekeerde ballingen 2
Ben Mondriaan
september 28, 2021
Ezra 2:1-54 Lijst van teruggekeerde ballingen 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
Ezra 1:5-11 Terugkeer naar Jeruzalem
Ben Mondriaan
september 28, 2021
Ezra 1:1-4 Opdracht tot herbouw van de tempel
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 36:22-23 Opdracht tot herbouw van de tempel
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 36:11-21 De regering van Sedekia; de verwoesting van Jeruzalem
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 36:9-10 De regering van Jojachin
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 36:5-8 De regering van Jojakim
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 36:2-4 De regering van Joachaz
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 35:20-27-36:1 De dood van Josia
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 35:12-19 Pesachviering 2
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 35:1-11 Pesachviering 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 34:30-33 De regering van Josia 4
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 34:22-29 De regering van Josia 3
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 34:12-21 De regering van Josia 2
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 34:1-11 De regering van Josia 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 33:21-25 De regering van Amon
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 33:12-20 De regering van Manasse 2
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 33:1-11 De regering van Manasse 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 32:24-33 Het verdere verloop van de regering van Jechizkia
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 32:20-23 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 3
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 32:12-19 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 2
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 32:1-11 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 31:18-21 Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel 3
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 31:11-17 Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel 2
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 31:2-10 Jechizkia regelt de bijdragen voor de tempel 1
Ben Mondriaan
september 28, 2021
2 Kronieken 30:21-27-31:1 Jechizkia herstelt de pesachviering in ere 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 30:10-20 Jechizkia herstelt de pesachviering in ere 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 30:1-9 Jechizkia herstelt de pesachviering in ere 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 29:31-36 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 4
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 29:20-30 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 29:12-19 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 29:1-11 Jechizkia neemt de tempel weer in gebruik 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 28:22-27 De regering van Achaz 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 28:12-21 De regering van Achaz 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 28:1-11 De regering van Achaz 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 27:1-9 De regering van Jotam
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 26:16-23 De regering van Uzzia 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 26:3-15 De regering van Uzzia 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 25:21-28-26:1-2 De regering van Amasja 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 25:11-20 De regering van Amasja 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 25:1-10 De regering van Amasja 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 24:20-27 De regering van Joas 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 24:12-19 De regering van Joas 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 24:1-11 De regering van Joas 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 23:16-21 Opstand tegen Atalja 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 23:8-15 Opstand tegen Atalja 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 22:10-12-23:1-7 Opstand tegen Atalja 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 22:2-9 De regering van Achazja
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 21:16-20-22:1 De regering van Joram 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 21:5-15 De regering van Joram 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 20:31-37-21:1-4 Het einde van Josafats regering
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 20:24-30 Overwinning op de Moabieten en de Ammonieten 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 20:13-23 Overwinning op de Moabieten en de Ammonieten 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 20:1-12 Overwinning op de Moabieten en de Ammonieten 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 19:4-11 Josafat regelt de rechtspraak
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 19:1-3 Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram 4
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 18:25-34 Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram 3
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 18:12-24 Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 18:1-11 Josafat trekt met koning Achab van Israël ten strijde tegen Aram 1
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 17:10-19 De regering van Josafat 2
Ben Mondriaan
september 27, 2021
2 Kronieken 17:2-9 De regering van Josafat 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 16:11-14-17:1 De regering van Asa 6
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 16:1-10 De regering van Asa 5
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 15:12-19 De regering van Asa 4
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 15:1-11 De regering van Asa 3
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 14:8-14 De regering van Asa 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 14:1-7 De regering van Asa 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 13:12-23 De regering van Abia 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 13:1-11 De regering van Abia 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 12:12-16 De regering van Rechabeam 4
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 12:1-11 De regering van Rechabeam 3
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 11:18-23 De regering van Rechabeam 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 11:5-17 De regering van Rechabeam 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 11:1-4 De scheuring van het rijk 3
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 10:12-19 De scheuring van het rijk 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 10:1-11 De scheuring van het rijk 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 9:29-31 Salomo’s dood
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 9:22-28 Salomo’s rijkdom 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 9:13-21 Salomo’s rijkdom 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 9:1-12 Bezoek van de koningin van Seba
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 8:12-18 Andere ondernemingen van Salomo 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 8:1-11 Andere ondernemingen van Salomo 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 7:11-22 Belofte aan Salomo
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 7:1-10 De inwijding van de tempel 7
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 6:36-42 De inwijding van de tempel 6
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 6:27-35 De inwijding van de tempel 5
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 6:15-26 De inwijding van de tempel 4
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 6:1-14 De inwijding van de tempel 3
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 5:11-14 De inwijding van de tempel 2
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 5:2-10 De inwijding van de tempel 1
Ben Mondriaan
september 26, 2021
2 Kronieken 4:11-22-5:1 Bouw en inrichting van de tempel 4
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 4:1-10 Bouw en inrichting van de tempel 3
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 3:10-17 Bouw en inrichting van de tempel 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 3:1-9 Bouw en inrichting van de tempel 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 2:10-17 Voorbereidingen voor de tempelbouw 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 1:18-2:1-9 Voorbereidingen voor de tempelbouw 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 1:14-17 Salomo’s wijsheid en rijkdom 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
2 Kronieken 1:1-13 Salomo’s wijsheid en rijkdom 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 29:21-30 David draagt zijn taken over aan Salomo 5
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 29:10-20 David draagt zijn taken over aan Salomo 4
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 29:1-9 David draagt zijn taken over aan Salomo 3
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 28:11-21 David draagt zijn taken over aan Salomo 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 28:1-10 David draagt zijn taken over aan Salomo 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 27:25-34 Indeling van de overige Israëlieten 3
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 27:13-24 Indeling van de overige Israëlieten 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 27:1-12 Indeling van de overige Israëlieten 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 26:29-32 De schatbewaarders, rechters en bestuursambtenaren 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 26:20-28 De schatbewaarders, rechters en bestuursambtenaren 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 26:12-19 De poortwachters 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 26:1-11 De poortwachters 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 25:8-31 De zangers 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 25:1-7 De zangers 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 24:20-31 Indeling van de overige Levieten
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 24:1-19 Indeling van de priesters
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 23:21-32 Indeling en taken van de Levieten 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 23:1-20 Indeling en taken van de Levieten 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 22:13-19 Voorbereidingen voor de tempelbouw 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 22:2-12 Voorbereidingen voor de tempelbouw 1
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 21:25-30-22:1 De volkstelling 3
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 21:14-24 De volkstelling 2
Ben Mondriaan
september 25, 2021
1 Kronieken 21:1-13 De volkstelling 1
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 20:4-8 Heldendaden tegen het reuzengeslacht van de Refaïeten
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 20:1-3 Oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs 3
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 19:10-19 Oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs 2
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 19:1-9 Oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs 1
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 18:14-17 Davids ambtenaren
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 18:1-13 Davids overwinningen
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 17:15-27 Toezeggingen over de voortzetting van Davids koningshuis 2
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 17:1-14 Toezeggingen over de voortzetting van Davids koningshuis 1
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 16:25-43 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 4
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 16:1-24 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 3
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 15:18-29 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 2
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 15:1-17 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 1
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 14:8-17 Twee aanvallen van de Filistijnen afgeslagen
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 14:1-7 David vestigt zich in Jeruzalem
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 13:1-14 De ark opgehaald uit Kirjat-Jearim
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 12:24-41 Davids aanhangers 3
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 12:19-23 Davids aanhangers 2
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 12:1-18 Davids aanhangers 1
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 11:23-47 Davids helden 2
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 11:10-22 Davids helden 1
Ben Mondriaan
september 24, 2021
1 Kronieken 11:1-9 David wordt tot koning van Israël gezalfd en verovert Jeruzalem
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 10:1-14 Sauls dood
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 9:35-44 Stamboom van Saul
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 9:28-34 De inwoners van Jeruzalem na de terugkeer uit Babylonië 3
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 9:17-27 De inwoners van Jeruzalem na de terugkeer uit Babylonië 2
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 9:2-16 De inwoners van Jeruzalem na de terugkeer uit Babylonië 1
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 8:29-40-9:1 Afstammelingen van Benjamin 2
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 8:1-28 Afstammelingen van Benjamin 1
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 7:30-40 Afstammelingen van Aser
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 7:14-29 Afstammelingen van Manasse en Efraïm
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 7:6-13 Afstammelingen van Benjamin en Naftali
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 7:1-5 Afstammelingen van Issachar
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 6:47-66 Afstammelingen van Levi; hun taken en woongebieden 4
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 6:24-46 Afstammelingen van Levi; hun taken en woongebieden 3
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 6:1-23 Afstammelingen van Levi; hun taken en woongebieden 2
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 5:27-41 Afstammelingen van Levi; hun taken en woongebieden 1
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 5:18-26 Afstammelingen van Ruben, Gad en Manasse 2
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 5:1-17 Afstammelingen van Ruben, Gad en Manasse 1
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 4:24-43 Afstammelingen van Simeon
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 4:15-23 Andere afstammelingen van Juda 2
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 4:1-14 Andere afstammelingen van Juda 1
Ben Mondriaan
september 23, 2021
1 Kronieken 3:1-24 Afstammelingen van David
Ben Mondriaan
september 22, 2021
1 Kronieken 2:46-55 Afstammelingen van Juda 3
Ben Mondriaan
september 22, 2021
1 Kronieken 2:24-45 Afstammelingen van Juda 2
Ben Mondriaan
september 22, 2021
1 Kronieken 2:1-23 Afstammelingen van Juda 1
Ben Mondriaan
september 22, 2021
1 Kronieken 1:28-54 Afstammelingen van Abraham
Ben Mondriaan
september 22, 2021
1 Kronieken 1:1-27 De generaties van Adam tot Abraham
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 25:27-30 Gratie voor Jojachin
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 25:18-26 Sedekia, koning van Juda; de verwoesting van Jeruzalem 3
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 25:10-17 Sedekia, koning van Juda; de verwoesting van Jeruzalem 2
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 24:18-20-25:1-9 Sedekia, koning van Juda; de verwoesting van Jeruzalem 1
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 24:8-17 Jojachin, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 23:36-37-24:1-7 Jojakim, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 23:31-35 Joachaz, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 23:19-30 Maatregelen tegen de afgodendienst 3
Ben Mondriaan
september 22, 2021
2 Koningen 23:10-18 Maatregelen tegen de afgodendienst 2
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 23:1-9 Maatregelen tegen de afgodendienst 1
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 22:12-20 Josia, koning van Juda 2
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 22:1-11 Josia, koning van Juda 1
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 21:19-26 Amon, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 21:10-18 Manasse, koning van Juda 2
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 21:1-9 Manasse, koning van Juda 1
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 20:12-21 Hizkia’s ziekte en genezing 2
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 20:1-11 Hizkia’s ziekte en genezing 1
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 19:29-37 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 6
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 19:14-28 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 5
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 19:1-13 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 4
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 18:30-37 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 3
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 18:24-29 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 2
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 18:13-23 Jeruzalem door Sanherib bedreigd 1
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 18:1-12 Hizkia, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 17:30-41 Beschouwing over de ondergang van Israël 3
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 17:19-29 Beschouwing over de ondergang van Israël 2
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 17:7-18 Beschouwing over de ondergang van Israël 1
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 17:1-6 Hosea, koning van Israël; de val van Samaria
Ben Mondriaan
september 21, 2021
2 Koningen 16:12-20 Achaz, koning van Juda 2
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 16:1-11 Achaz, koning van Juda 1
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:32-38 Jotam, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:27-31 Pekach, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:23-26 Pekachja, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:17-22 Menachem, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:13-16 Sallum, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:8-12 Zecharja, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 15:1-7 Azarja, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 14:23-29 Jerobeam, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 14:12-22 Amasja, koning van Juda 2
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 14:1-11 Amasja, koning van Juda 1
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 13:20-25 Joas, koning van Israël; de dood van Elisa 2
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 13:10-19 Joas, koning van Israël; de dood van Elisa 1
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 13:1-9 Joachaz, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 12:12-22 Joas, koning van Juda 2
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 12:1-11 Joas, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 20, 2021
2 Koningen 11:12-20 Atalja, koningin van Juda 2
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 11:1-11 Atalja, koningin van Juda 1
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 10:32-36 Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst 4
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 10:21-31 Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst 3
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 10:12-20 Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst 2
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 10:1-11 Jehu roeit het koningshuis van Achab uit en maakt een einde aan de Baälsdienst 1
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 9:30-37 De dood van Izebel
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 9:23-29 De dood van Joram en Achazja 2
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 9:14-22 De dood van Joram en Achazja 1
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 9:1-13 Jehu, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 8:25-29 Achazja, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 8:16-24 Joram, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 8:7-15 Elisa in Damascus
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 8:1-6 De vrouw uit Sunem krijgt haar bezittingen terug
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 7:16-20 Het beleg van Samaria 4
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 7:10-15 Het beleg van Samaria 3
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 7:1-9 Het beleg van Samaria 2
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 6:24-33 Het beleg van Samaria 1
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 6:15-23 Elisa’s optreden in de oorlog tegen Aram 2
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 6:8-14 Elisa’s optreden in de oorlog tegen Aram 1
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 6:1-7 De drijvende bijl
Ben Mondriaan
september 19, 2021
2 Koningen 5:20-27 De genezing van Naäman 3
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 5:9-19 De genezing van Naäman 2
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 5:1-8 De genezing van Naäman 1
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 4:42-44 Een maal voor honderd profeten
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 4:38-41 Het bittere gerecht
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 4:24-37 Elisa en de vrouw uit Sunem 2
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 4:8-23 Elisa en de vrouw uit Sunem 1
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 4:1-7 Elisa helpt een arme weduwe
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 3:22-27 Joram, koning van Israël, trekt ten strijde tegen Moab 3
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 3:12-21 Joram, koning van Israël, trekt ten strijde tegen Moab 2
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 3:1-11 Joram, koning van Israël, trekt ten strijde tegen Moab 1
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 2:19-25 Eerste optreden van Elisa
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 2:11-18 Elia in de hemel opgenomen 2
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 2:1-10 Elia in de hemel opgenomen 1
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 1:9-18 De dood van Achazja 2
Ben Mondriaan
september 18, 2021
2 Koningen 1:1-8 De dood van Achazja 1
Ben Mondriaan
september 18, 2021
1 Koningen 22:52-54 Achazja, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 22:41-51 Josafat, koning van Juda
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 22:27-40 Derde oorlog met Aram 3
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 22:13-26 Derde oorlog met Aram 2
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 22:1-12 Derde oorlog met Aram 1
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 21:23-29 De wijngaard van Nabot 3
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 21:13-22 De wijngaard van Nabot 2
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 21:1-12 De wijngaard van Nabot 1
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 20:33-43 Tweede oorlog met Aram 2
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 20:23-32 Tweede oorlog met Aram 1
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 20:13-22 Eerste oorlog met Aram 2
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 20:1-12 Eerste oorlog met Aram 1
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 19:12-21 Elia op de Horeb 2
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 19:1-11 Elia op de Horeb 1
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 18:37-46 Elia en de profeten van Baäl 4
Ben Mondriaan
september 17, 2021
1 Koningen 18:25-36 Elia en de profeten van Baäl 3
Ben Mondriaan
september 16, 2021
1 Koningen 18:13-24 Elia en de profeten van Baäl 2
Ben Mondriaan
september 16, 2021
1 Koningen 18:1-12 Elia en de profeten van Baäl 1
Ben Mondriaan
september 16, 2021
1 Koningen 17:17-24 De profeet Elia 2
Ben Mondriaan
september 16, 2021
1 Koningen 17:1-16 De profeet Elia 1
Ben Mondriaan
september 16, 2021
1 Koningen 16:29-34 Achab, koning van Israël
Ben Mondriaan
september 16, 2021
Al zijn broers en al zijn zusters, en iedereen die hem van vroeger kende, kwamen naar zijn huis om samen met hem te eten; ze schudden hun hoofd en troostten hem, omdat de HEER zoveel rampspoed over hem had uitgestort. En elk van hen gaf hem een geldstuk en een gouden ring. De HEER zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in zijn vroegere,
Read More
Nu antwoordde Job de HEER: ‘Ik weet dat niets buiten Uw macht ligt en geen enkel plan voor U onuitvoerbaar is. Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, Uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten. “Luister,” zei ik, “dan zal ik spreken, ik zal U ondervragen, zeg mij wat U weet.” Eerder had ik slechts over U gehoord, maar nu heb ik U met eigen ogen aanschouwd.
Read More
De hoop van elke aanvaller wordt beschaamd, alleen al bij zijn aanblik wordt hij teruggeworpen. Wie zou het wagen om hem op te schrikken? Wie kan aantreden om met hem te strijden? Wie daagt hem uit zonder daarvoor te boeten? Niemand, hij heeft op de hele aarde zijn gelijke niet. Ik zal niet zwijgen over zijn machtige dijen, over zijn geweldige krachten en fraaie gestalte. Wie kan zijn opperhuid afvillen? Wie dringt door zijn dubbele pantser heen? Wie heeft de kracht om zijn kaken te openen? Schrikwekkend gapen de tanden in zijn muil. Zijn rug is met schilden geschubd, ondoordringbaar verzegeld. Ze sluiten dicht op elkaar aan en laten niet de minste lucht door;
Read More
Zie het nijlpaard dat Ik heb geschapen, net als jou; het eet gras als een rund. Hoe krachtig zijn zijn lendenen, hoe machtig de spieren van zijn buik! Hij kan zijn staart rechten als een ceder, de pezen van zijn dijen spannen zich in bundels. Zijn botten zijn staven van brons, zijn ribben stangen van ijzer. Hij is een van Gods eerste meesterwerken, tegen hem trekt alleen zijn Maker het zwaard. Zijn voedsel vindt hij in de bergen, waar de dieren van het veld zich vermaken.
Read More
En de HEER vervolgde: ‘Een mens die met de Ontzagwekkende twist – kan hij Hem iets leren? Laat hij die God terechtwijst op dit alles antwoorden!’ En Job antwoordde de HEER: ‘Ik ben onaanzienlijk. Wat zal ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. Ik heb eenmaal gesproken en zeg niets meer, tweemaal – en doe er het zwijgen toe.’
Read More
Het struisvogelvrouwtje staat vrolijk te klapwieken, maar met haar slagpennen en veren is zij nog geen ooievaar. Ze legt haar eieren op de grond en laat haar legsel door het zand verwarmen; ze vergeet dat een voet het kan breken, dat een wild dier het kan vertrappen. Ze is hard voor haar jongen, alsof ze niet van haar zijn, onverschillig of haar moeite misschien voor niets geweest is, want God heeft haar elk inzicht onthouden en haar niet met wijsheid begiftigd.
Read More
Weet jij wanneer de berggeit moet werpen? Ben jij getuige van de weeën van de hinde? Kun jij de maanden tellen dat ze moet dragen, weet jij wanneer ze moet baren, wanneer ze hurkt om te jongen, om van haar kalveren verlost te worden? Haar kroost wordt sterk en groeit op in het vrije veld, dan gaat het weg en het komt niet meer terug.
Read More
Ken je de voorraadkamers van de sneeuw, heb je de voorraadkamers van de hagel gezien, die Ik heb aangelegd voor tijden van nood, voor dagen van oorlog en strijd? Hoe kom je op de plaats van waar het licht verspreid wordt, van waar de oostenwind over de aarde uitwaait? Wie heeft de geulen gekliefd voor de stromen, de weg voor donder en bliksem gebaand, zodat de regen neervalt op de onbewoonde aarde, op de woestijn waar geen mensen leven, en wildernis en woestenij doordrenkt raken en er overal jong gras opschiet? Heeft de regen een vader?
Read More
En de HEER antwoordde Job vanuit een storm. Hij zei: ‘Wie is het die Mijn besluit bedekt onder woorden vol onverstand? Sta op, Job, wapen je; Ik zal je ondervragen, zeg Mij wat je weet. Waar was jij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het me, als je zoveel weet. Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch? Wie strekte het meetlint over haar uit? Waar zijn haar sokkels verankerd, wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde? En wie sloot de zee af met een deur, toen ze uit de schoot van de aarde brak?
Read More
Laat dit tot je doordringen, Job, sta even stil en heb oog voor Gods wonderen. Weet jij hoe God ze onder Zijn bevel brengt, hoe Zijn licht de wolken doorboort? Weet jij hoe de wolken blijven zweven, hoe Hij die alles weet Zijn wonderen verricht? Wanneer de aarde in de zuidenwind verstart en de hitte jou in je kleren al te machtig wordt, kun jij dan als Hij de hemelkoepel uithameren,
Read More
Ja, hierdoor beeft mijn hart, het klopt mij in de keel. Luister, luister naar Zijn daverende stem, naar het rommelen dat uit Zijn mond komt. Hij laat het rollen langs de hele hemel, Zijn schichten lichten tot het einde van de aarde. Dan horen we Zijn donder bulderen, zo is het geluid van Zijn majesteitelijke stem, en doet Hij eenmaal van zich spreken, dan laat Hij steeds meer bliksems volgen.
Read More
God redt echter de vertrapten, door ellende, tegenspoed opent Hij hun de ogen. Ook jou lokte Hij weg van het...
Read More
En Elihu vervolgde: ‘Heb een ogenblik geduld, dan laat ik je zien dat er nog veel meer over God te zeggen is. Mijn kennis komt uit vele bronnen en ik zal mijn Schepper recht doen. Want in mijn woorden steekt geen bedrog; voor je staat een man die weet waarover hij spreekt. Welnu, God is machtig, maar minacht niet, want Hij is machtig door Zijn oordeelskracht.
Read More
En Elihu vervolgde: ‘Denk je dat het juist is om te zeggen: “Ik sta in mijn recht tegenover God”? Je zegt: “Wat baat het U, God, wat heeft het voor nut als ik niet zondig?” Ik zal je daarop het antwoord geven, jou en ook je vrienden. Kijk eens naar de hemel en aanschouw de wolken boven je. Als je zondigt, schaad je Hem daarmee? Deert het Hem als je veel misstappen begaat? Als je rechtvaardig bent, wat geef je Hem dan? Een geschenk, dat Hij uit jouw hand ontvangt?
Read More
Want Gods oog is op de wegen van de mens gericht, geen van zijn stappen blijft voor Hem verborgen. Geen donker is zo diep, zo zwart, dat het onrechtplegers kan verbergen. Het is niet aan de mens het tijdstip te bepalen waarop God Zijn rechtsgeding begint. God maakt korte metten met de machtigen en stelt anderen in hun plaats. Jazeker, Hij doorziet hun daden en brengt hen in de nacht ten val; verpletterd liggen ze terneer. Ter plaatse, ten overstaan van allen, geselt Hij hen voor hun goddeloosheid. Want ze hebben zich van Hem verwijderd, ze slaan geen acht op de wegen die Hij wijst;
Read More
En Elihu vervolgde: ‘Luister, wijzen, naar mijn woorden, jullie die alles weten, hoor wat ik zeg. Want het oor toetst de woorden, zoals het gehemelte het voedsel proeft. Laten we samen onderzoeken wat juist is, laten we met elkaar vaststellen wat goed is. Welnu, Job heeft gezegd: “Ik sta in mijn recht, maar God heeft het mij onthouden. Ondanks mijn gelijk ga ik voor leugenaar door; een dodelijke pijl heeft mij getroffen, al heb ik niets misdaan.” Is er een tweede zoals Job, die zijn dorst met laster lest, die zich onder de onrechtplegers schaart en omgaat met wettelozen?
Read More
Hij behoedt hem voor de val in de afgrond, voor het oversteken van de doodsrivier. Of de pijn op zijn ziekbed wijst hem terecht, de nooit aflatende strijd in zijn lichaam, waardoor hij geen voedsel verdraagt en walgt van zijn lievelingsgerecht. Hij teert weg tot een schim van zichzelf, en zijn botten, eerst onzichtbaar, steken uit. Hij kruipt naar de afgrond, nadert de herauten van de dood.
Read More
Welnu, Job, hoor mij aan, luister naar wat ik te berde breng. Dit is wat ík te zeggen heb, de woorden liggen op mijn tong. Ik zal oprecht spreken, vanuit mijn hart, ik zal met een eerlijk oordeel komen. De geest van God heeft mij gemaakt, de adem van de Ontzagwekkende doet mij leven. Als je daartoe in staat bent, antwoord mij; maak je klaar voor de strijd, stel je teweer. Voor God zijn wij elkaars gelijken, jij bent net als ik uit leem gevormd.
Read More
Hierop wisten de drie mannen Job niets meer te antwoorden, omdat hij zichzelf als onschuldig bleef beschouwen. Maar toen ontbrandde de woede van Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, uit de familie van Ram; hij ontstak in woede tegen Job, omdat deze in zijn recht meende te staan tegenover God, en hij ontstak in woede tegen Jobs drie vrienden, omdat ze niets tegen Job wisten aan te voeren en hem toch schuldig verklaarden. Elihu had gewacht tot Job was uitgesproken, omdat zij allen ouder waren dan hij. Maar toen hij zag dat de drie mannen niets meer wisten te antwoorden, ontbrandde zijn woede. En Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, nam het woord: ‘Ik ben nog jong, en jullie zijn oud, daarom hield ik mij stil.
Read More
Als ik mijn vuisten tegen wezen heb gebald, omdat de rechters in de poort mijn vrienden waren, mogen mijn schouders dan ontwricht worden en mijn arm doormidden breken bij de elleboog – want één ding vrees ik: een door God gezonden ramp – tegen Zijn oppermacht ben ik niet opgewassen. Heb ik mijn hoop gevestigd op goud, van het fijnste goud gezegd: “Daarop vertrouw ik”? Heb ik mij verheugd over mijn vermogen, omdat ik eigenhandig zoveel had verworven? Keek ik ooit naar de Zon, haar stralende licht, naar de Maan in haar wassende pracht, terwijl mijn hart zich heimelijk liet lokken en ik in verering mijn mond op mijn hand drukte? Ook dat zou een misdrijf zijn dat bestraft moet worden, want dan zou ik God daar boven verloochend hebben.
Read More
Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen: nooit zal ik naar jonge vrouwen kijken. Wat heb ik van God in de hemel te verwachten, wat valt mij ten deel van de Ontzagwekkende daar boven? Wacht de boosdoener geen rampspoed, treft het ongeluk niet hen die onrecht doen? Ziet Hij niet de wegen die ik ga, telt Hij niet al mijn stappen? Heb ik het pad van het bedrog bewandeld, vluchtte ik ooit in de leugen? Laat Hij mij op een eerlijke weegschaal wegen, dan zal Hij zien dat ik onschuldig ben. Als mijn voet is afgeweken van de goede weg, als mijn hart heeft toegegeven aan mijn oog, als er aan mijn hand een smet is blijven kleven, dan zal ik zaaien,
Read More
Ik roep U om hulp, maar U antwoordt niet; ik sta voor U, maar U wilt mij niet zien. U bent wreed voor mij geworden, met al Uw kracht hebt U zich tegen mij gekeerd. U tilt me op en laat me rijden op de wind, Uw woedende storm schudt mij heen en weer. Ja, ik weet dat U mij naar de dood drijft, naar het huis van samenkomst voor alle levenden. Maar keert men zich tegen een mens in nood, wanneer hij, de ondergang nabij, om hulp roept?
Read More
Maar nu bespotten ze mij, mannen die minder jaren tellen dan ik, zonen van vaders die zelfs de honden van mijn kudden onwaardig waren! Wat baat mij de kracht van hun handen, als al hun levenssap is weggevloeid? Onmachtig door gebrek en honger stropen ze de woestijn af, in een donker vol onheil en troosteloosheid. Ze plukken melde en bladeren van struiken, de wortels van de brem zijn hun voedsel. Ze worden uit de gemeenschap gestoten, nagejouwd als dieven, en moeten wonen op de hellingen van het dal, in holen in de grond en tussen de rotsen.
Read More
Job zette zijn betoog voort: ‘Was alles maar als in de dagen van weleer, als in de dagen dat God over mij waakte, in de tijd dat Zijn lamp boven mij scheen en mijn weg door het donker verlichtte, in de tijd dat ik de kracht van de jeugd bezat, met het vertrouwde gezelschap van God in mijn huis, toen de Ontzagwekkende met mij verkeerde en mijn kinderen bij mij waren, toen ik mijn voeten in room liet baden en voor mij een stroom van olie uit de rots opwelde. Wanneer ik naar de stadspoort ging om mijn plaats op het plein in te nemen, trokken de jongeren zich terug zodra ze me zagen, en stonden de ouderen op om mij te begroeten.
Read More
Maar de wijsheid – waar moet je haar zoeken, en het inzicht – waar is het te vinden? Geen sterveling kent de weg erheen, de wijsheid is niet in het land der levenden. De oervloed zegt: ‘Ze is niet bij mij,’ de diepste zee: ‘Bij mij evenmin.’ De wijsheid is niet te koop voor enig goud, noch kan ze in zilver worden afgewogen. Kostbaarder is ze dan het goud van Ofir, dan de duurste onyx of saffier. Ze wordt niet geëvenaard door goud of glas, niet verworven voor schalen van het fijnste goud.
Read More
Er is een plaats waar zilver wordt gewonnen, een plaats waar goud gewassen wordt. IJzer wordt uit de aarde opgedolven en koper wordt uit erts gesmolten. De mens verdrijft de duisternis, hij dringt door tot in het binnenste der aarde, tot aan de steen van diepst verborgen donkerte.
Read More
Job zette zijn betoog voort: ‘Ja! God heeft mij mijn recht onthouden, de Ontzagwekkende heeft mij diep verbitterd. Zolang het leven in mij ademt, zolang Gods geest mij nog doortrekt, zullen mijn lippen geen onwaarheid spreken, zal geen leugen aan mijn tong ontsnappen. Het laatst van al zal ik jullie gelijk erkennen, tot aan mijn dood houd ik mijn onschuld staande. Ik blijf bij mijn rechtschapenheid, tot het einde toe, over mijn leven heb ik mijzelf niets te verwijten. Laat men mijn vijand een goddeloze noemen, mijn tegenstander als boosdoener beschouwen. Waarop kan de misdadiger hopen, wanneer God zijn levensdraad afsnijdt en hem de stilte van de dood oplegt? Zal God zijn angstkreet horen, als hij door rampspoed wordt getroffen?
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Heb jij dan hulp geboden aan de machteloze, heb jij de arm gesteund die het aan kracht ontbrak? Wat heb jij tegen hem gezegd die de wijsheid mist, heb jij goede raad gegeven aan de onervarenen? En wie heeft jou je woorden ingefluisterd, wiens geest spreekt door jouw mond? De schimmen worden aan het sidderen gebracht, de onderaardse wateren en hun bewoners.
Read More
Toen nam Bildad uit Suach het woord: ‘Heersen en ontzetting zaaien – dat is God, tot in de hoogste hemel dwingt Hij vrede af. Zijn de troepen van Zijn leger niet ontelbaar? Kan iemand zich verbergen voor Zijn licht?
Read More
De goddelozen zijn de vijanden van het licht, zij willen Zijn wegen niet kennen en weigeren Zijn pad te volgen. Voor het dag wordt, staat de moordenaar op om de arme en behoeftige te doden; als een dief sluipt hij door de nacht. De echtbreker wacht de avondschemer af, hij denkt: Geen oog zal mij nu herkennen, en bedekt zijn gezicht met een masker. In het donker dringen zij de huizen binnen; na zonsopgang houden zij zich schuil om aan het daglicht te ontsnappen.
Read More
Waarom kent de Ontzagwekkende de tijd van alle dingen, maar weten zij die Hem vereren nooit wanneer Hij ingrijpt? Er zijn mensen die grensstenen verplaatsen, die kudden stelen en ze weiden als de hunne. Ze drijven de ezel van de wezen weg, ze nemen van de weduwe haar os als onderpand. De armen worden van het pad gedrongen, de behoeftigen kruipen bij elkaar.
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Ook vandaag is mijn klacht een klacht vol bitterheid, mijn hand kan mijn zuchten nauwelijks onderdrukken. O, wist ik maar waar ik Hem kon vinden, kon ik Hem maar opzoeken in Zijn verblijf. Dan zou ik mijn zaak aan Hem voorleggen en het zou mij aan argumenten niet ontbreken. Ik zou horen wat Hij mij te zeggen had en begrijpen wat Hij tegen mij aanvoerde. Zou Hij Zijn macht gebruiken, als Hij mij bestrijdt? Nee, Hij zou aandachtig naar mij luisteren.
Read More
Wil je het pad van vroeger blijven gaan, dat door de onrechtvaardigen gevolgd wordt? Zij werden vóór hun tijd geveld, alsof een rivier hun fundament had weggespoeld. Steeds weer zeiden ze tot God: “Wend U van ons af. Wat kan de Ontzagwekkende voor ons doen?” Toch vulde Hij hun huis met rijkdom. De bedrijvigheid van goddelozen blijve ver van mij! De rechtvaardige ziet het aan en hij verheugt zich, de onschuldige lacht hen smalend uit.
Read More
Toen nam Elifaz uit Teman het woord: ‘Kan een mens God ooit tot nut zijn, kan zelfs een wijze Hem een dienst bewijzen? Verheugt het de Ontzagwekkende dat jij onschuldig bent? Baat het Hem dat jij een onberispelijk leven leidt? Zou Hij je voor je vroomheid willen straffen en je daarom in een rechtsgeding betrekken? Je weet toch dat je levenswandel slecht is, dat je zonden ontelbaar zijn?
Read More
Hoe zelden dooft de lamp van wie kwaad doet? Treft hem ooit de rampspoed die God de mensen in Zijn woede toebedeelt? Wordt hij weggeblazen als kaf in de wind? Wordt hij meegerukt als dorre aren in de storm? Of bewaart God de ellende voor Zijn kinderen? Laat Hij het aan hém vergelden, zodat hij het zelf voelt! Mogen zijn eigen ogen de ondergang aanschouwen, moge hij de woede van de Ontzagwekkende drinken! Waarom zou hij daar zijn familie mee bezwaren, wanneer het getal van zijn maanden al ten einde is?
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Luister nu goed naar mijn woorden, laat dat de troost zijn die jullie mij geven. Heb geduld met mij, terwijl ik spreek; als ik uitgesproken ben, kun je weer spotten. Is mijn aanklacht tegen een mens gericht? Waarom zou ik dan mijn geduld bewaren? Kijk naar mij en wees ontzet, en sla je hand voor je mond. Als ik aan dit alles denk, grijpt angst mij aan en siddert heel mijn lichaam.
Read More
Hij zuigt slangengif op, een slangentong zal hem ook doden. Nooit zal hij genieten van de overvloed, van rivieren die van room en honing stromen. Wat hij heeft verworven, spuugt hij uit, het smaakt hem niet, zoals ook zijn handel hem geen vreugde schenkt. Want hij heeft de armen onderdrukt en in de steek gelaten; hij heeft hun huis verwoest, hij heeft het niet gebouwd. Zijn binnenste is altijd rusteloos, niets van zijn kostbaarheden weet hij te bewaren.
Read More
Toen nam Sofar uit Naäma het woord: ‘Ik ben verontrust en moet daarom wel antwoorden; tot in mijn binnenste ben ik gekwetst. Wat ik hoorde was een les in smaad; inzicht in het leven dwingt mij tot een antwoord. Weet je niet dat al sinds mensenheugenis, sinds de mens op aarde is gezet, het gejuich van goddelozen snel verklinkt en de vreugde van de misdadiger kortstondig is?
Read More
O, mochten mijn woorden worden opgeschreven, vastgelegd in een inscriptie, met een ijzeren stift gegrift, met lood gevuld, voor altijd in de rotsen uitgehouwen! Ik weet: mijn Redder leeft, en Hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen.
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Hoe lang blijven jullie mij nog pijnigen, hoe lang nog martelen met woorden? Keer op keer beschimpen jullie mij, is het geen schande mij zo te vernederen? Als ik werkelijk gedwaald heb, dan is het toch míjn dwaling? Als jullie werkelijk jezelf zoveel beter wanen en mijn vernedering terecht vinden, weet dan dat God zich tegen mij gekeerd heeft, dat Hij Zijn netten om mij samentrekt. Ik schreeuw: “Onrecht!” – maar krijg geen antwoord. Ik roep om hulp – maar vind geen recht. Mijn weg verspert Hij met een muur, de paden die ik ga hult Hij in duisternis.
Read More
Toen nam Bildad uit Suach het woord: ‘Wat een woorden! Zijn jullie nooit uitgesproken? Gebruik je verstand, dan kunnen we praten. Waarom worden wij beschouwd als onmondig vee, waarom doen jullie alsof wij onnozel zijn? Jij verscheurt jezelf in woede – wordt om jou de wereld dan dooreengeschud, wordt om jou één rots van zijn plaats getild? Nee, het licht van de goddeloze dooft, de gloed van zijn vuur vlamt niet meer op. In zijn huis wordt alles donker, het licht dat hem omringde dooft. Van zeker wordt zijn tred krampachtig, zijn boze opzet laat hem struikelen.
Read More
Mijn geest is vernietigd, mijn levensdag gedoofd, mij wacht het graf. Ja, ik word bespot van alle kanten en ik moet hun beledigingen maar verdragen. God, stel U zelf borg voor mij, wie staat er anders voor mij in? U hebt het inzicht uit hun hart gebannen, U zult hen toch niet laten zegevieren? Wie zijn vrienden noodt om in zijn buit te delen, laat zijn kinderen versmachten van de honger. God maakt mij tot een schrikbeeld voor de mensen, in het gezicht zal men mij spuwen.
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Dit soort dingen heb ik al zo vaak gehoord, niets dan ellende brengt mij jullie troost. Een eindeloze stroom van lege woorden! Wat drijft jou ertoe zo tegen mij te spreken? Zaten jullie op mijn plaats, ik zou hetzelfde tegen jullie inbrengen; ik zou een lange redevoering houden, meewarig schuddend met mijn hoofd. Toch zou ik jullie moed inspreken, mijn woorden zouden mild en troostend zijn. Maar nu – niets verzacht mijn pijn wanneer ik spreek, en als ik zweeg, zou hij dan weggaan? Hij heeft mijn krachten uitgeput. U hebt al mijn naasten weggevaagd! U hebt mij aangetast, en dat spreekt tegen mij. Mijn ziekte teert mij uit, daarmee word ik aangeklaagd.
Read More
Nu zal ik spreken, luister naar mij, dit heb ik gezien en ik vertel het je. Dit is wat wijze mannen zeggen, wat door hun voorouders onthuld is, aan wie als enigen het land gegeven werd, vóór er vreemdelingen onder hen verkeerden. Een goddeloze brengt zijn dagen door in angst, een despoot zijn weinig jaren toegemeten. De stem van de verschrikking buldert in zijn oren, zelfs in tijd van voorspoed dreigt hem de verwoester. Voor hem geen hoop op terugkeer uit de duisternis, hij zal vallen door het zwaard. Hij dwaalt rond op zoek naar brood – waar is het?
Read More
Toen nam Elifaz uit Teman het woord: ‘Zou een wijs man antwoorden met zoveel onverstand? Zou hij zijn binnenste vullen met niets dan lucht? Wijst hij terecht met zinloze frasen, met woorden waarmee niemand gebaat is? Daarbij tast je ook het ontzag voor God aan en verzwak je de eerbied voor Hem. Schuld geeft jou je woorden in, dwingt jou een taal te spreken die misleidt.
Read More
Een mens, geboren uit een vrouw – kort zijn zijn dagen, doordrenkt van onrust. Als een bloem ontluikt hij en verwelkt, hij vlucht als een schaduw en houdt geen stand. En op zo’n mens richt U Uw blik; mij daagt U voor het gerecht? Kan een mens tot reinheid brengen wat onrein is? Nee, dat kan hij niet! Als de dagen van de mens al vaststaan, als U het aantal maanden dat hij leeft bepaalt en de grens stelt die hij niet kan overschrijden, wend Uw blik dan af en gun hem rust, zodat hij als een dagloner van zijn dag geniet. Voor een boom is er altijd hoop: als hij wordt omgehakt, loopt hij weer uit, er blijven nieuwe loten komen.
Read More
Mijn ogen hebben alles gezien, mijn oren alles gehoord en begrepen. Wat jullie weten, weet ik ook, ik ben niet jullie mindere. Nu zal ik spreken tot God, de Ontzagwekkende, ik wil me verdedigen ten overstaan van God. Want jullie dekken alles toe met leugens, kwakzalvers zijn jullie, allemaal! O, wilden jullie maar eens zwijgen, dat zou wel een blijk van wijsheid zijn. Luister goed naar mijn verweer, hoor het pleidooi dat over mijn lippen komt. Spreken jullie onwaarheid namens God? Willen jullie God met leugens dienen? Zien jullie Hem naar de ogen? Is het Zijn zaak waarvoor jullie pleiten? Loopt het goed af, als Hij jullie onderzoekt? Kun je Hem bedriegen zoals je een mens bedriegt?
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Ja, jullie zijn werkelijk onovertroffen, met jullie zal de wijsheid sterven! Maar net als jullie heb ik mijn verstand, ik ben niet jullie mindere. Wie weet dit soort dingen niet? Een mikpunt van spot ben ik voor mijn vrienden, terwijl ik God aanroep en op Zijn antwoord wacht! Spot valt hem ten deel die onberispelijk en rechtvaardig is. Ongeluk verdient verachting, denkt de zorgeloze, de wankelende wordt omvergestoten. De huizen van geweldplegers staan onbedreigd, Gods beschimpers zijn volkomen veilig, ze hebben Hem naar hun hand gezet. Vraag het vee hiernaar, het zal je onderrichten, vraag de vogels in de lucht, ze zullen het verkondigen. Of spreek tot de aarde, ze zal je onderrichten, het wordt je verteld door de vissen van de zee.
Read More
Toen nam Sofar uit Naäma het woord: ‘Vraagt die woordenstroom niet om een tegenstem? Zo’n zwetser krijgt toch niet zomaar gelijk? Denk je dat jouw dwaasheid ons tot zwijgen brengt? Dat je spot door niemand aan de kaak gesteld wordt? Je beweert: “Zuiver zijn mijn woorden en onschuldig ben ik in Uw ogen.” O, wilde God zelf toch eens spreken en zich tot jou richten, om de geheimen van Zijn wijsheid te onthullen – want ondoorgrondelijk zijn Zijn werken -, dan zou je weten: God rekent je niet al je zonden aan. Kun jij Gods wijsheid ten diepste doorvorsen, het wezen van de Ontzagwekkende geheel omvatten?
Read More
Vervuld van afschuw voor het leven laat ik mijn klacht de vrije loop en zal ik spreken uit het bitterst van mijn ziel. Tegen God zal ik zeggen: “Veroordeel mij niet, laat me weten waarom U mij bestrijdt. Doet het U goed mij te verdrukken, te verachten wat Uw handen hebben voortgebracht en de plannen van de goddelozen te begunstigen? Hebt U de ogen van een mens, ziet U zoals mensenogen zien? Zijn Uw dagen als de dagen van een sterveling, Uw jaren als de levensdagen van een mens? Zoals U naar mijn fouten speurt, zoals U probeert te ontdekken wat ik heb misdaan! U weet dat ik niet schuldig ben, maar niets kan mij uit Uw macht bevrijden.
Read More
Mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode; ze vliegen voorbij zonder enige vreugde. Ze spoeden langs als rieten boten, als een adelaar die wegschiet naar zijn prooi. Als ik zeg: “Laat ik mijn geklaag nu staken en een vrolijker gezicht zetten,” dan blijft mijn pijn me angst aanjagen en weet ik: nooit verklaart U mij onschuldig.
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Zeker, ik weet dat het zo is, hoe kan een mens in zijn recht staan tegenover God? Als je met Hem een rechtsgeding wilt aangaan, heb je niet één op de duizend maal een weerwoord. Hoe wijs van hart, hoe sterk een mens ook is, God kan hij nimmer straffeloos trotseren. Hij verplaatst bergen, voor men het merkt; in Zijn woede stoot Hij ze omver. De aarde schudt Hij van haar plaats, zodat haar zuilen wankelen. De Zon houdt op te schijnen als Hij het beveelt, en Hij sluit de sterren weg, verzegeld. Hij spant het hemelgewelf, Hij alleen, en wandelt op de hoog oprijzende zee. De Grote Beer heeft Hij gemaakt, en Orion, de Plejaden en de sterren van het zuiden.
Read More
Toen nam Bildad uit Suach het woord: ‘Hoe lang blijf je deze dingen nog verkondigen? Al die woorden van je – ze zijn niets dan wind. Is God dan onrechtvaardig? Zou de Ontzagwekkende het recht verdraaien? Als je kinderen tegen Hem gezondigd hebben, gingen zij te gronde aan wat zij zelf misdeden. Als jij je zelf tot God zult wenden en de Ontzagwekkende om genade smeekt, als je rein bent, en rechtschapen – dan zal Hij het voor je opnemen en zal de gerechtigheid weer wonen in je huis. En al was je verleden onbeduidend, je toekomst zal des te grootser zijn.
Read More
Is het aardse leven van de mens geen slavendienst, brengt hij zijn dagen niet door als een dagloner? Als een slaaf smacht hij naar schaduw, als een dagloner wacht hij op zijn loon. Maanden van leegte heb ik ervaren, nachtenlang werd ik door ellende overmand. Als ik ga slapen, vraag ik: “Wanneer sta ik weer op?” Maar de avond duurt en duurt en onrust vervult me tot de ochtendwind komt. Mijn lichaam is met wormen en korsten bedekt, mijn huid verschilfert en laat los. Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel, ze haasten zich naar een einde zonder hoop. Bedenk toch: in een zucht is mijn leven voorbij, nooit weer zal mijn blik het goede aanschouwen.
Read More
Wie zich bekommert om een vriend in nood toont zijn eerbied voor de Ontzagwekkende. Maar mijn vrienden zijn onbetrouwbaar, als beken die voorbijstromen, troebel onder het ijs, donker in de sneeuw. ’s Zomers slinken ze en zijn niet meer te horen, ze verdampen in de hitte en zijn onvindbaar. Al kronkelend door de woestenij eindigen ze in het niets en gaan verloren. Karavanen van Tema speuren naar hun loop, reizigers uit Seba rekenen op hun water.
Read More
Hierop antwoordde Job: ‘Weeg mijn verdriet en mijn boosheid, leg mijn lijden erbij in de weegschaal: zwaarder is het dan het zand van de zee. Daarom waren mijn woorden zo onbezonnen. De pijlen van de Ontzagwekkende steken in mij, mijn geest wordt door hun gif vergiftigd. Voor mij staat de slagorde van Gods verschrikkingen.
Read More
Gelukkig de mens die door God wordt getuchtigd, wijs daarom de straf van de Ontzagwekkende niet af! Want Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en Zijn handen genezen. Zesmaal zal Hij je redden in gevaar, ook de zevende maal zal je niets overkomen. In tijden van honger behoedt Hij je voor de dood, in tijden van oorlog voor de macht van het zwaard.
Read More
Roep dan, is er iemand die jou antwoordt? Tot wie in de hemel kun jij je wenden? Aan ergernis gaat de dwaas ten onder, van afgunst sterft de domme. Ik zag een dwaas die het voor de wind ging, maar plotseling was zijn huis vervloekt. Zijn kinderen vonden hulp noch bescherming, ze werden in de poort vertrapt en niemand schoot te hulp. Wat de dwaas oogst, eet de hongerige, zelfs tussen dorens haalt hij weg al wat hij kan, en de dorstige smacht naar zijn bezit.
Read More
Toen nam Elifaz uit Teman het woord: ‘Kun je verdragen dat iemand het woord tot je richt? Maar wie zou nu kunnen zwijgen? Velen stond je bij met raad en daad en wie de moed ontzonk, heb je gesterkt. Je woorden richtten hem die struikelde weer op, aan knikkende knieën gaf je nieuwe kracht. Maar nu word jij beproefd, en je verliest de moed, nu treft jou het onheil, en je geeft het op. Vertrouw je niet op je ontzag voor God, geeft je onbesproken levenswandel je geen hoop? Ken jij onschuldigen die Hij te gronde richtte? Werden rechtschapenen ooit in het ongeluk gestort? Ik heb gezien: wie onrecht ploegt, wie rampspoed zaait, zal het ook oogsten.
Read More
Dan zou ik nu geborgen in de aarde liggen, dan zou ik geen zorgen hebben, ik zou slapen, omringd door koningen en raadsheren, bouwers van paleizen, al vergaan tot puin, tussen machtigen die goud bezaten en die hun huis met zilver vulden. Was ik maar als een misgeboorte weggestopt, als een kind dat het licht nooit heeft gezien. In het dodenrijk worden de goddelozen stil, zij die uitgeput zijn, vinden daar hun rust.
Read More
Daarna opende Job zijn mond en vervloekte de dag van zijn geboorte. Hij zei: ‘Laat de dag dat ik geboren ben vergaan, en ook de nacht die zei: “Een jongen is verwekt.” Laat die dag een dag van duisternis worden, laat God in de hemel er geen acht op slaan. Laat die dag niet baden in het licht. Laat het diepste donker hem omhullen, een dichte wolk hem bedekken en een zonsverduistering hem teisteren.
Read More
Op een dag kwamen de hemelbewoners hun opwachting maken bij de HEER, en ook Satan maakte bij Hem zijn opwachting. De HEER vroeg aan Satan: ‘Waar kom je vandaan?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde.’ De HEER vroeg aan Satan: ‘Heb je ook op Mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. Ja, hij is nog even onberispelijk als altijd, en jij hebt Mij ertoe aangezet hem zonder reden te gronde te richten.’ Hierop zei Satan: ‘Zijn leven is hem alles waard. Daarvoor geeft hij zijn hele bezit.
Read More
Toen Jobs zonen en dochters op een dag weer in het huis van hun oudste broer zaten te eten en te drinken, kwam er een boodschapper bij Job en zei: ‘De runderen trokken de ploeg en de ezelinnen liepen vlakbij in de wei te grazen, maar plotseling werden we overvallen door de Sabeeërs, die het vee roofden en de knechten met hun zwaarden doodden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is.’ Nog voordat de boodschapper uitgesproken was, kwam er een volgende met het bericht: ‘Een verwoestende bliksem uit de hemel trof de schapen en geiten en de knechten, en het vuur verbrandde en verteerde allen.
Read More
In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad. Job had zeven zonen en drie dochters. Hij bezat zevenduizend schapen en geiten, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een groot aantal slaven en slavinnen. Hij was de aanzienlijkste man van het Oosten. Zijn zonen hadden de gewoonte om de beurt een feest te geven, ieder in zijn eigen huis, en nodigden dan hun drie zusters uit om bij hen te komen eten en drinken.
Read More
Koning Ahasveros legde zowel het vasteland als de eilanden voor de kust belasting op. Al zijn machtige daden en krijgsverrichtingen zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Medië en Perzië, evenals alle bijzonderheden over de hoge positie die hij Mordechai had gegeven.
Read More
Het is naar het woord poer dat deze dagen Poerim worden genoemd. Daarom – vanwege de inhoud van het schrijven van Mordechai, en vanwege alles wat ze hadden meegemaakt en wat hun was overkomen – namen de Joden de verplichting op zich om deze beide dagen nooit ongemerkt voorbij te laten gaan, maar ze elk jaar te vieren op de voorgeschreven wijze en op de vastgestelde tijd. Ze wilden dit tot een vast gebruik maken voor zichzelf en voor hun nakomelingen, en voor allen die zich bij hen zouden aansluiten.
Read More
Mordechai stelde al deze gebeurtenissen op schrift en hij stuurde brieven naar de Joden in alle provincies van koning Ahasveros’ rijk, of ze nu dichtbij woonden of ver weg. Daarin verplichtte hij hen ertoe om elk jaar opnieuw zowel de veertiende als de vijftiende dag van de maand adar te vieren, omdat dit de dagen waren waarop de Joden rust gekregen hadden en niet meer door hun vijanden werden bedreigd, en omdat dit de maand was waarin droefheid was veranderd in vreugde en waarin rouw was veranderd in feest.
Read More
Ester antwoordde: ‘Als het de koning goeddunkt, laat hij de Joden in Susa dan toestemming geven om ook morgen te handelen volgens de wet die voor vandaag geldt. En laat hij hun toestaan om de lijken van Hamans tien zonen aan een paal te hangen.’ De koning gaf bevel dat het zo zou gebeuren. Er werd in Susa een wet uitgevaardigd, en ook werden de tien zonen van Haman opgehangen. De Joden in Susa sloten zich dus ook op de veertiende dag van de maand adar aaneen en ze doodden in Susa nog eens driehonderd man.
Read More
De dertiende dag van de twaalfde maand, de maand adar, brak aan, de dag waarop het bevel en de wet van de koning zouden worden uitgevoerd, de dag waarop de vijanden van de Joden hen in hun macht hoopten te krijgen. Maar het omgekeerde gebeurde: het waren juist de Joden die hun belagers in hun macht kregen. Die dag sloten de Joden zich in alle steden aaneen, in alle provincies van koning Ahasveros’ rijk, om hen die op hun ondergang uit waren om te brengen. Niemand hield stand tegen de Joden, want angst voor hen had zich van alle volken meester gemaakt.
Read More
Mordechai liet dit bevel schrijven in naam van koning Ahasveros en verzegelde het met de zegelring van de koning. Door boden die snelle paarden bereden, gefokt in de koninklijke stoeterij, liet hij brieven verspreiden waarin stond dat de koning de Joden in alle steden het recht gaf om zich aaneen te sluiten en hun leven te verdedigen; iedere groep gewapenden van welk volk of uit welke provincie ook die hen en hun vrouwen en kinderen zou willen aanvallen, mochten ze tot de laatste man doden, en hun bezittingen mochten ze buitmaken.
Read More
Opnieuw wendde Ester zich tot de koning. Huilend viel ze aan zijn voeten en smeekte hem het verderfelijke plan te verijdelen dat Haman, de nakomeling van Agag, tegen de Joden had beraamd. De koning stak Ester de gouden scepter toe, waarna ze opstond, voor de koning ging staan en zei: ‘Als het de koning goeddunkt en hij mij goedgezind is, als het de koning juist lijkt en hij op mij gesteld is, laat er dan een schrijven uitgaan dat de brieven herroept die geschreven zijn door Haman, de zoon van Hammedata, de nakomeling van Agag, waarin zijn plan staat om in alle provincies van het rijk de Joden uit te roeien.
Read More
Diezelfde dag nog schonk koning Ahasveros de bezittingen van Haman, de vijand van de Joden, aan koningin Ester. En Mordechai kreeg vrij toegang tot de koning, want Ester had verteld in welke relatie hij tot haar stond.
Read More
Zo waren de koning en Haman weer bij koningin Ester te gast. Ook op deze tweede dag zei de koning, terwijl de wijn geschonken werd, tegen Ester: ‘Wat wilt u vragen, koningin Ester? Het zal u gegeven worden. Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, uw wens zal vervuld worden.’ Koningin Ester antwoordde: ‘Majesteit, als u mij goedgezind bent en als het de koning goeddunkt, schenk mij en ook mijn volk dan het leven; dat is wat ik wil vragen, dat is mijn wens. Want we zijn verkocht, mijn volk en ik, om gedood te worden en volledig te worden uitgeroeid.
Read More
Dat gewaad en dat paard moeten worden toevertrouwd aan een van de rijksgroten van de koning, aan iemand die tot de adel behoort. En die moet dan degene aan wie de koning eer wil bewijzen het gewaad omhangen, hem op het paard over het stadsplein laten rijden en, voor hem uit gaand, roepen: “Dit valt eenieder ten deel aan wie de koning eer wil bewijzen!”’ Daarop zei de koning tegen Haman: ‘Haal snel het gewaad en het paard waarover u hebt gesproken en handel op de voorgestelde manier met de Jood Mordechai,
Read More
Die nacht kon de koning niet in slaap komen. Daarom gaf hij bevel de kronieken te brengen, het boek met de gedenkwaardige gebeurtenissen van het rijk. Daaruit liet hij zich voorlezen. Op zeker moment kwam men bij het gedeelte waarin stond dat Mordechai iets had onthuld over Bigtan en Teres, twee eunuchen die de koning als lijfwacht dienden, en wel dat zij een plan hadden beraamd om koning Ahasveros om het leven te brengen.
Read More
Haman verliet het paleis die dag vrolijk en goedgehumeurd. Maar zodra hij in de Koningspoort Mordechai zag, die niet opstond en niet van ontzag voor hem beefde, werd hij woedend. Hij beheerste zich echter en ging naar huis. Daarop liet hij zijn vrienden bij zich komen en Zeres, zijn vrouw. Hij wees hun op zijn geweldige rijkdom, het grote aantal zonen dat hij had en de eervolle positie die de koning hem had gegeven door hem boven alle rijksgroten en hoge functionarissen te plaatsen.
Read More
Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang. Zodra hij koningin Ester in de hof zag staan, voelde hij zo veel genegenheid voor haar dat hij haar de gouden scepter toestak die hij in zijn hand hield. Ester ging naar voren en raakte het uiteinde van de scepter aan. Toen vroeg de koning haar: ‘Wat is er, koningin Ester? Wat is uw wens?
Read More
Ester droeg Hatach op om Mordechai het volgende te antwoorden: ‘Alle dienaren van de koning en de inwoners van alle provincies van het koninkrijk weten dat er maar één wet geldt voor iedere man of vrouw die zonder ontboden te zijn naar de koning gaat en in de binnenhof komt: die persoon wordt ter dood gebracht. Alleen degene wie de koning zijn gouden scepter toesteekt, brengt het er levend af. Wat mijzelf betreft, ik ben nu al in geen dertig dagen bij de koning ontboden.’
Read More
Toen Mordechai vernam wat er was gebeurd, scheurde hij zijn kleren, hulde zich in een rouwkleed en wierp stof over zijn hoofd. Zo ging hij de stad door, terwijl hij luid en bitter klaagde. Voor de Koningspoort bleef hij staan, want het was niet toegestaan deze in rouwkleding binnen te gaan. In alle provincies heerste onder de Joden diepe rouw zodra het bevel en de wet van de koning er bekend werden: ze vastten, huilden en weeklaagden, en velen hulden zich in een rouwkleed en legden zich neer in het stof. Esters dienaressen en de eunuchen die haar dienden, brachten Ester op de hoogte.
Read More
De koning deed zijn zegelring af en gaf die aan Haman, de zoon van Hammedata, de nakomeling van Agag, de vijand van de Joden. ‘Over uw zilver kunt u vrij beschikken,’ zei hij tegen Haman, ‘en ook over dat volk: doe ermee wat u het beste lijkt.’ Zo werden op de dertiende dag van de eerste maand de schrijvers van de koning ontboden. Er werd een bevel op schrift gesteld dat precies zo luidde als Haman het wilde en dat gericht was aan de satrapen die de koning vertegenwoordigden,
Read More
Na verloop van tijd gaf koning Ahasveros een hoge positie aan Haman, de zoon van Hammedata, een nakomeling van Agag: hij plaatste hem boven alle rijksgroten aan zijn hof. Alle hoge functionarissen van de koning die in de Koningspoort waren, vielen telkens voor Haman op de knieën en bogen zich voor hem neer, want zo had de koning het geboden. Alleen Mordechai knielde of boog nooit voor hem. De functionarissen van de koning in de Koningspoort spraken Mordechai daarover aan: ‘Waarom overtreedt u steeds het gebod van de koning?’ Dit vroegen ze hem elke dag weer, zonder dat hij zich iets van hun woorden aantrok. Toen lichtten ze Haman erover in, om te zien of Mordechai in zijn houding zou kunnen volharden;
Read More
Eens, toen er opnieuw jonge meisjes bij elkaar werden gebracht, deed Mordechai dienst in de Koningspoort. Ester had nog steeds niet verteld uit welke familie of welk volk ze stamde, zoals Mordechai haar op het hart had gedrukt; ze gehoorzaamde Mordechai zoals voorheen, toen hij als pleegvader voor haar zorgde.
Read More
Ester had niet verteld uit welk volk of welke familie ze stamde; Mordechai had haar namelijk op het hart gedrukt dit niet bekend te maken. En iedere dag wandelde Mordechai langs de voorhof van het vrouwenverblijf om te weten te komen hoe het met Ester ging en wat er met haar zou gebeuren. Een meisje was aan de beurt om de nacht met koning Ahasveros door te brengen wanneer na twaalf maanden haar schoonheidsbehandeling overeenkomstig de voorschriften voor de vrouwen voltooid was: zes maanden werd ze behandeld met mirreolie, zes maanden met balsem en andere schoonheidsmiddelen.
Read More
Na verloop van tijd, toen de woede van koning Ahasveros bedaard was, gingen zijn gedachten weer uit naar Wasti; hij overdacht wat ze had gedaan en wat er over haar besloten was. Daarom opperden zijn kamerdienaars: ‘Er zouden voor de koning mooie jonge meisjes gezocht moeten worden, meisjes die nog maagd zijn. De koning zou in alle provincies van zijn rijk gevolmachtigden moeten aanstellen met de opdracht op zoek te gaan naar de mooiste meisjes en die bij elkaar te brengen in de burcht van Susa, in het vrouwenverblijf. Daar zouden ze onder toezicht van Hegai moeten worden gesteld, de eunuch die de koning als haremwachter dient, en een schoonheidsbehandeling moeten krijgen.
Read More
Hij wendde zich tot de wijzen, die kennis bezaten van het verleden. De koning was namelijk gewoon zijn zaken voor te leggen aan al zijn wets- en rechtsgeleerden. Zijn meest vertrouwde raadsheren waren Karsena, Setar, Admata, Tarsis, Meres, Marsena en Memuchan, de zeven rijksgroten van Perzië en Medië; zij hadden vrij toegang tot de koning en bekleedden de hoogste posten in het rijk. ‘Wat zegt de wet?’ vroeg de koning. ‘Wat moet er gebeuren met koningin Wasti, nu ze geen gehoor heeft gegeven aan het koninklijk bevel dat haar door de eunuchen is overgebracht?’ Daarop verklaarde Memuchan ten overstaan van de koning en de rijksgroten: ‘Niet alleen tegenover de koning heeft koningin Wasti zich misdragen, maar ook tegenover alle rijksgroten en alle volken in de provincies van koning Ahasveros.
Read More
Het was in de tijd van Ahasveros, de Ahasveros die regeerde over een rijk dat zich uitstrekte van India tot Nubië en dat honderdzevenentwintig provincies telde. In het derde jaar van zijn regering, toen hij in de burcht van Susa zetelde, richtte deze koning Ahasveros een feestmaal aan voor al zijn rijksgroten en hoge functionarissen; alle bevelhebbers van het leger van Perzië en Medië, de adel en de hoofden van de provincies waren aanwezig. Vele dagen spreidde hij de rijkdom en luister van zijn koningschap tentoon en de pracht en praal van zijn majesteit – honderdtachtig dagen lang. Toen deze dagen voorbij waren, richtte de koning een feestmaal aan voor alle bewoners van de burcht van Susa, van hoog tot laag.
Read More
In diezelfde tijd ook kwam ik erachter dat er Joden met vrouwen uit Asdod, Ammon en Moab waren getrouwd, en kinderen hadden van wie de helft Asdoditisch of de taal van een ander volk sprak, maar geen Judees. Ik maakte hun daarover verwijten, ik vervloekte hen, sommige mannen sloeg ik, ik trok de haren uit hun hoofd en ik bezwoer hen bij God: ‘Waag het niet je dochters aan hun zonen te geven of een van hun dochters voor je zonen of voor jezelf te nemen!
Read More
In diezelfde tijd zag ik in Juda op sabbat mensen druiven in wijnpersen treden en graanschoven op ezels laden, en ook wijn, druiven, vijgen en allerlei koopwaar naar Jeruzalem brengen, en dat op sabbat, en ik vermaande hen omdat zij op die dag levensmiddelen verkochten. De Tyriërs die er woonden voerden op sabbat vis aan en andere koopwaar, die ze verkochten aan de Judeeërs, en dat in Jeruzalem! Ik maakte de vooraanstaande burgers van Juda verwijten, en zei tegen hen: ‘Wat doet u voor schandaligs, u ontheiligt de sabbat!
Read More
Dit beviel mij in het geheel niet, en daarom gooide ik alle huisraad van Tobia naar buiten, het vertrek uit. Ik beval de vertrekken te reinigen en bracht vervolgens het tempelgerei weer terug, en ook de graanoffers en de wierook. Ook kwam ik te weten dat de Levieten hun aandeel niet kregen, en dat zij en de dienstdoende zangers daarom wegliepen, terug naar hun akkers.
Read More
In die tijd las men het volk voor uit het boek van Mozes. Daarin bleek te zijn opgetekend dat Ammonieten en Moabieten nooit ofte nimmer tot Gods gemeenschap mogen worden toegelaten, omdat ze ooit geweigerd hadden de Israëlieten met brood en water tegemoet te gaan, en omdat ze Bileam hadden omgekocht om hen te vervloeken – een vloek die door onze God werd veranderd in een zegen. Nadat deze wettelijke bepalingen waren voorgelezen, zette men alle vreemdelingen apart van de Israëlieten.
Read More
Op die dag werden er mannen aangesteld tot opzichters van de voorraadkamers waarin de opbrengst van de eerste oogst en de tienden bijeengebracht werden, namelijk het deel dat volgens de wet aan de priesters en de Levieten toekwam, al naar gelang de opbrengst van de rond de steden gelegen akkers.
Read More
De twee koren stelden zich op in de tempel, net als ik met de helft van de bestuurders, en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Micha, Eljoënai, Zecharja en Chananja, met hun trompetten. De tempelzangers Maäseja, Semaja, Elazar, Uzzi, Jochanan, Malkia, Elam en Ezer, onder leiding van Jizrachja, zongen luid.
Read More
Toen de muur van Jeruzalem zou worden ingewijd, werden de Levieten in al hun woonplaatsen opgespoord en naar Jeruzalem gebracht om feestelijk de inwijding te vieren, met lofzang en liederen, onder begeleiding van cimbalen, harpen en lieren. De tempelzangers werden bijeengeroepen vanuit de streek rondom Jeruzalem en vanuit de nederzettingen bij Netofa, en vanuit Bet-Haggilgal en het gebied van Geba en Azmawet, vanuit de nederzettingen dus die de tempelzangers in de buurt van Jeruzalem voor zichzelf hadden gebouwd. De priesters en de Levieten reinigden niet alleen zichzelf, maar ook het volk, de poorten en de muur.
Read More
Hier volgt een lijst van de priesters en de Levieten die met Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en met Jesua zijn teruggekeerd: Seraja, Jirmeja, Ezra, Amarja, Malluch, Chattus, Sechanja, Rechum, Meremot, Iddo, Ginnetoi, Abia, Miamin, Maädja, Bilga, Semaja, Jojarib, Jedaja, Sallu, Amok, Chilkia, Jedaja. Zij waren in de tijd van Jesua de leiders van de priesters en hun ambtgenoten. De Levieten: Jesua, Binnuï, Kadmiël, Serebja, Jehuda en Mattanja, die met zijn broers was aangesteld om de dankliederen te zingen. Bakbukja en Unni en hun verwanten stonden tijdens de diensten tegenover hen opgesteld. En Jesua verwekte Jojakim, Jojakim verwekte Eljasib, Eljasib verwekte Jojada, Jojada verwekte Jonatan, en Jonatan verwekte Jaddua.
Read More
De overige Israëlieten, onder wie priesters en Levieten, woonden in de andere steden van Juda, allen op hun eigen grond. De tempelknechten woonden op de Ofel; hun leiders waren Sicha en Gispa. Uzzi, de zoon van Bani, die de zoon was van Chasabja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, was de leider van de Levieten in Jeruzalem. Hij was een van de afstammelingen van Asaf, die tijdens de eredienst in de tempel als tempelzangers optraden. Er bestond namelijk een koninklijke verordening waarin de dagelijkse diensten van de tempelzangers geregeld waren.
Read More
De priesters: Jedaja, de zoon van Jojarib, Jachin, en Seraja, die de zoon was van Chilkia, de zoon van Mesullam, de zoon van Sadok, de zoon van Merajot, de zoon van Achitub, die in de tempel de leiding had, samen met hun verwanten die dienst deden in de tempel, achthonderdtweeëntwintig in totaal; en verder Adaja, die de zoon was van Jerocham, de zoon van Pelalja, de zoon van Amsi, de zoon van Zecharja, de zoon van Paschur, de zoon van Malkia, en zijn verwanten, familiehoofden,
Read More
De leiders van het volk gingen in Jeruzalem wonen, en de rest van het volk wierp het lot, want één op de tien families moest in Jeruzalem, de heilige stad, gaan wonen, en de negen andere in een andere stad. Wanneer families zich vrijwillig in Jeruzalem wilden vestigen werd dat algemeen toegejuicht. Hier volgen de familiehoofden uit de provincie die zich in Jeruzalem vestigden.
Read More
Wij hebben door loting bepaald wanneer de priesters, de Levieten en het volk, ingedeeld naar familie, brandhout moeten leveren voor het altaar van de HEER, onze God, in Zijn tempel. Dit dient op vastgestelde tijden te gebeuren, elk jaar opnieuw, zoals in de wet is voorgeschreven. Verder zullen wij de eerste opbrengst van onze akkers en de eerste vruchten van alle fruitbomen naar de tempel van onze God brengen, elk jaar opnieuw,
Read More
Op grond van dit alles gaan wij een verbintenis aan en stellen die op schrift. Onder de oorkonde staan de namen van onze leiders, van de Levieten en van de priesters. Dit zijn degenen die hun zegel zetten: Landvoogd Nehemia, de zoon van Chachalja, Sidkia, en de priesters Seraja, Azarja, Jirmeja, Paschur, Amarja, Malkia, Chattus, Sebanja, Malluch, Charim, Meremot, Obadja, Daniël, Ginneton, Baruch, Mesullam, Abia, Miamin, Maäzja, Bilgai en Semaja. Dan de Levieten: Jesua, de zoon van Azanja, Binnuï en Kadmiël, een zoon van Chenadad, met hun verwanten Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Chanan, Micha, Rechob, Chasabja, Zakkur, Serebja, Sebanja, Hodia, Bani en Beninu. Dan de leiders van het volk: Paros, Pachat-Moab, Elam, Zattu, Bani, Bunni, Azgad, Bebai, Adonia, Bigwai, Adin, Ater, Chizkia, Azzur, Hodia, Chasum, Besai, Charif, Anatot, Nebai, Magpias, Mesullam, Chezir, Mesezabel, Sadok, Jaddua, Pelatja, Chanan, Anaja, Hosea, Chananja, Chassub, Halloches, Pilcha, Sobek, Rechum, Chasabna, Maäseja, Achia, Chanan, Anan, Malluch, Charim en Baäna.
Read More
En nu, o God, grote, sterke en ontzagwekkende God, U die zich trouw houdt aan het verbond, wees niet onverschillig voor de rampspoed die ons getroffen heeft, ons en onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze profeten, onze voorouders en heel Uw volk, vanaf de tijd van de Assyrische koningen tot op de dag van vandaag. U handelde rechtvaardig bij alles wat ons overkomen is, U bent betrouwbaar en wij zijn het die verkeerd handelden.
Read More
Hun kinderen kwamen inderdaad om het land in bezit te nemen. Voor hun ogen dwong U de Kanaänieten, de inwoners van het land, op de knieën, en U leverde de koningen en de volken die er woonden aan hen uit, zodat ze met hen konden doen wat ze wilden. Ze namen versterkte steden in en veroverden vruchtbare grond, ze namen huizen in bezit, vol met de mooiste goederen, en ook uitgehouwen putten, wijngaarden, olijfbomen en fruitbomen. Ze aten, ze raakten verzadigd en werden vet, ze baadden in weelde door Uw grote goedheid. Toch kwamen ze in opstand; ze rebelleerden en traden Uw wetten met voeten.
Read More
Overdag leidde U hen in een wolkkolom, ’s nachts in een vuurzuil, zodat er licht was op de weg die ze moesten gaan. U daalde neer op de Sinai, U sprak met hen vanuit de hemel, U gaf hun juiste rechtsregels, deugdelijke wetten en goede voorschriften en geboden. U maakte Uw heilige sabbat aan hen bekend, U gaf hun Uw geboden, voorschriften en wetten bij monde van Uw dienaar Mozes. Wanneer ze honger hadden gaf U hun brood uit de hemel, wanneer ze dorst hadden liet U water voor hen uit een rots stromen. U beval hun het land binnen te gaan en in bezit te nemen, het land dat U hun onder ede had beloofd.
Read More
Op de vierentwintigste dag van deze maand kwamen de Israëlieten weer bijeen. Ze vastten en waren gehuld in boetekleren, met stof op hun hoofd. De geboren Israëlieten gingen apart staan van de vreemdelingen, en zij beleden schuld voor hun zonden en voor de wandaden van hun voorouders. Zo stonden ze daar, en gedurende een vierde deel van de dag werd er voorgelezen uit het boek van de wet van de HEER, hun God, en nog eens een vierde deel van de dag beleden ze schuld en bogen ze zich neer voor de HEER, hun God. Op de verhoging van de Levieten stonden Jesua, Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani en Kenani, en met luide stem riepen zij de HEER, hun God, aan.
Read More
De Levieten maanden het volk tot stilte. Ze zeiden: ‘Wees stil, dit is een heilige dag, wees dus niet bedroefd.’ Toen ging iedereen eten en drinken. Ze deelden alles met elkaar en maakten er een groot en vrolijk feest van. Ze hadden begrepen wat hun was verteld. De volgende dag kwamen de priesters en de Levieten en alle familiehoofden van het volk samen bij Ezra, de schrijver, om zich te verdiepen in de bepalingen van de wet. In de wet die de HEER hun had opgelegd en die ze bij monde van Mozes hadden ontvangen,
Read More
Aan het begin van de zevende maand, toen de Israëlieten zich in hun steden hadden gevestigd, verzamelde het voltallige volk zich op het plein voor de Waterpoort. Men vroeg Ezra, de schrijver, het boek te halen met de wet van Mozes, de wet die de HEER aan Israël had opgelegd. Ezra, de priester, haalde het wetboek en toonde het aan de aanwezige mannen en vrouwen, en aan iedereen die in staat was het te begrijpen. Dit gebeurde op de eerste dag van de zevende maand. Op het plein voor de Waterpoort las Ezra de mannen en de vrouwen en iedereen die het kon begrijpen hardop uit het boek voor, vanaf het moment dat het licht werd tot de middag. Allen luisterden aandachtig naar het boek van de wet.
Read More
Tempelzangers: 148 afstammelingen van Asaf. Poortwachters: 138 afstammelingen van Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Chatita en Sobai. Tempelknechten: afstammelingen van Sicha, Chasufa, Tabbaot, Keros, Sia, Padon, Lebana, Chagaba, Salmai, Chanan, Giddel, Gachar, Reaja, Resin, Nekoda, Gazzam, Uzza, Paseach, Besai, Meünim, Nefusim, Bakbuk, Chakufa, Charchur, Baslit, Mechida, Charsa, Barkos, Sisera, Temach, Nesiach en Chatifa. Afstammelingen van de slaven van Salomo: afstammelingen van Sotai, Soferet, Perida, Jaäla, Darkon, Giddel, Sefatja, Chattil, Pocheret-Hassebaïm en Amon, in totaal 392 tempelknechten en afstammelingen van de slaven van Salomo. Verder nog zij die kwamen uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addon en Immer, 642 afstammelingen van Delaja, Tobia en Nekoda.
Read More
Hier volgt een lijst van inwoners van de provincie Juda die zijn teruggekeerd uit de ballingschap in Babylonië, waarheen zij eerder waren weggevoerd door koning Nebukadnessar. Zij zijn teruggekeerd met Zerubbabel, Jesua, Nechemja, Azarja, Raämja, Nachamani, Mordechai, Bilsan, Misperet, Bigwai, Nechum en Baäna, en vestigden zich in Jeruzalem en Juda, in hun eigen steden.
Read More
Toen de muur was opgebouwd liet ik de deuren in de poorten plaatsen. Er werden poortwachters aangesteld en de tempelzangers en de Levieten kregen hun taken toegewezen. De verdediging van Jeruzalem droeg ik op aan mijn broer Chanani, en ook aan Chananja, de commandant van de burcht, want hij was meer dan wie ook een betrouwbaar en godvrezend man.
Read More
Toen ik op bezoek was bij Semaja, de zoon van Delaja, de zoon van Mehetabel, deed hij zeer bezorgd en zei: ‘Wij moeten naar het huis van God gaan, elkaar ontmoeten in het hart van de tempel; we moeten de tempeldeuren sluiten, ze komen om u te doden, ze komen u doden in de nacht.’ Maar ik zei: ‘Zou iemand in mijn positie op de vlucht slaan? Waarom zou iemand als ik zijn leven redden door de tempel binnen te gaan? Nee, ik ga niet.’ Ik had namelijk gemerkt dat het niet God was die hem opdracht had gegeven deze profetie tegen mij uit te spreken, maar dat Tobia en Sanballat hem ervoor hadden betaald.
Read More
Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem en alle anderen die ons vijandig gezind waren, hoorden dat ik de muur had opgebouwd en dat er geen gaten meer in zaten – de deuren had ik overigens nog niet in de poorten laten plaatsen. Daarom stelden Sanballat en Gesem mij voor om overleg te plegen in Kefirim, in het Onodal. Maar ze hadden weinig goeds met me voor. Ik stuurde hun de volgende boodschap: ‘Ik heb belangrijk werk te doen en kan daarom onmogelijk komen.
Read More
Vervolgens schudde ik de plooi van mijn mantel uit en zei: ‘Zo zal God iedereen uitschudden die zich niet aan deze afspraak houdt. Uitgeschud en berooid zal hij zijn, zonder huis of have.’ Alle aanwezigen riepen ‘Amen,’ en ze loofden de HEER. Iedereen kwam zijn belofte na. Overigens heb ik in de twaalf jaar dat ik door de koning als gouverneur van Juda was aangesteld, vanaf het twintigste tot het tweeëndertigste regeringsjaar van Artaxerxes, nooit een vergoeding verlangd voor de kosten die een gouverneur voor zijn onderhoud moet maken, en mijn broers evenmin.
Read More
De bevolking, en vooral de vrouwen, beklaagde zich luid over een aantal van hun Joodse volksgenoten. Sommigen zeiden: ‘We hebben veel zonen en dochters, en daarom willen we graan! We moeten eten, anders gaan we dood!’ Anderen zeiden: ‘We hebben onze akkers, wijngaarden en huizen in onderpand gegeven om graan te kunnen kopen nu er honger heerst.’ Weer anderen zeiden: ‘We hebben onze akkers en wijngaarden moeten belenen om de belasting aan de koning te kunnen betalen. En nu onze akkers en wijngaarden in het bezit van anderen zijn, moeten we onze zonen en dochters als slaaf verkopen. Sommige van onze dochters zijn al slavin. Wij staan machteloos!
Read More
Toen onze vijanden merkten dat wij van hun plannen op de hoogte waren en dat God ze had verijdeld, konden we ons werk aan de muur hervatten. Vanaf die dag voerde de ene helft van mijn mannen het werk uit, terwijl de andere helft werd uitgerust met schilden, speren, bogen en borstkurassen. De officieren stonden opgesteld achter de Judeeërs die de muur aan het bouwen waren. De lastdragers deden het werk met de ene hand en hielden een werpspies in de andere,
Read More
Toen Sanballat en Tobia, en de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde en dat de gaten langzaam maar zeker werden gedicht, werden ze woedend. Ze spanden samen om eendrachtig Jeruzalem aan te vallen en er verwarring te stichten. Wij baden tot onze God, en met het oog op hun plannen zetten we wachten uit om hen dag en nacht in de gaten te houden.
Read More
Toen Sanballat hoorde dat de muur door ons werd herbouwd, werd hij woedend, en in zijn ergernis bespotte hij de Joden. In tegenwoordigheid van zijn ambtgenoten en van het leger van Samaria zei hij: ‘Wat doen die zielige Joden toch? Denken ze de muur zelf te kunnen repareren? Willen ze echt gaan offeren? Denken ze dat werk vandaag nog af te krijgen?
Read More
Daarnaast werkten de priesters uit de nabije omgeving, en verderop herstelden Benjamin en Chassub het gedeelte tegenover hun huis, en daar weer naast herstelde Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Ananja, het gedeelte naast zijn huis. Binnuï, de zoon van Chenadad, herstelde nog een deel, van het huis van Azarja tot de Punt en tot de Hoek. Palal, de zoon van Uzai, werkte tegenover de Punt en de hoge uitspringende toren van het koninklijk paleis, bij het plein van de paleiswacht.
Read More
Chanun en de inwoners van Zanoach herstelden de Dalpoort: ze bouwden hem op, plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en repareerden de muur over een lengte van duizend el, tot aan de Mestpoort. De Mestpoort zelf werd hersteld door Malkia, de zoon van Rechab, het hoofd van het district Bet-Hakkerem. Hij bouwde hem op en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. Sallun, de zoon van Kolchoze en het hoofd van het district Mispa, herstelde de Bronpoort. Hij bouwde hem op, legde het dak en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels,
Read More
Eljasib, de hogepriester, begon samen met zijn medepriesters aan de herbouw van de Schaapspoort. Nadat ze die hadden ingewijd, plaatsten ze de deuren en wijdden ze het gedeelte van de Honderdtoren tot de Chananeltoren in. Naast hem werkten de mannen van Jericho, en daarnaast Zakkur, de zoon van Imri. De Vispoort werd door de zonen van Senaä herbouwd. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. Naast hen voerde Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, de herstelwerkzaamheden uit, en daarnaast Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabel, en wat verderop Sadok, de zoon van Baäna.
Read More
Zo kwam ik in Jeruzalem aan. Na drie dagen trok ik er met enkele mannen in de nacht op uit. Ik had niemand verteld welke plannen mijn God mij voor Jeruzalem had ingegeven, en het enige dier dat ik bij me had, was het dier waarop ik reed. Die nacht ging ik door de Dalpoort en langs de Drakenbron naar de Mestpoort, om de neergehaalde stadsmuren en de door vuur verteerde poorten te inspecteren. Ik ging door naar de Bronpoort en naar de Koningsvijver, waar mijn rijdier niet verder kon. Daarom klom ik die nacht door het Kidrondal omhoog om de muur te inspecteren,
Read More
Het was in de maand nisan, in het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes. De wijn stond op tafel. Ik nam de wijn en bood die de koning aan. Nooit had hij iets op me aan te merken gehad, maar nu zei hij: ‘Waarom kijk je zo somber, je bent toch niet ziek? Er is vast iets dat je dwarszit.’ Ik schrok hevig en zei: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Hoe zou ik niet somber zijn als de stad waar mijn voorouders begraven zijn, is verwoest en haar poorten in vlammen zijn opgegaan?’ ‘Wat is dan je wens?’ vroeg de koning. Ik bad tot de God van de hemel, en antwoordde de koning: ‘Als het de koning goeddunkt,
Read More
Verslag van Nehemia, de zoon van Chachalja. In de maand kislew van het twintigste jaar, toen ik mij in de burcht van Susa bevond, kwam een van mijn broers, Chanani, met een aantal mannen vanuit Juda naar me toe. Ik vroeg hun hoe het de Joden verging die waren overgebleven en de ballingschap hadden overleefd, en informeerde naar de toestand in Jeruzalem. Ze vertelden me dit: ‘Het gaat heel slecht met de mensen die de ballingschap hebben overleefd en die nu in de provincie Juda wonen. Ze zijn er het mikpunt van spot, want de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten zijn in vlammen opgegaan.’ Toen ik deze woorden hoorde, ging ik huilend op de grond zitten.
Read More
Uit de familie van Immer: Chanani en Zebadja. Uit de familie van Charim: Maäseja, Elia, Semaja, Jechiël en Uzzia. Uit de familie van Paschur: Eljoënai, Maäseja, Jismaël, Netanel, Jozabad en Elasa. Van de Levieten: Jozabad, Simi, Kelaja (beter bekend als Kelita), Petachja, Jehuda en Eliëzer. Van de tempelzangers: Eljasib. Van de poortwachters: Sallum, Telem en Uri. Van het volk: Uit de familie van Paros: Ramja, Jizzia, Malkia, Miamin, Elazar, Malkia en Benaja.
Read More
Ezra, de priester, stond op en zei: ‘U bent ontrouw geweest, u bent met uitheemse vrouwen getrouwd en daardoor hebt u de schuld van Israël vergroot. Leg daarom een bekentenis af voor de HEER, de God van uw voorouders, en doe wat Hij van u vraagt: houd u afzijdig van de bevolking van het land en van uitheemse vrouwen.’ De hele gemeenschap antwoordde luid: ‘We zullen doen wat u ons gezegd hebt. Maar wij, het volk, wij zijn met velen, en het is regentijd. We kunnen niet lang buiten blijven staan; in één of twee dagen hebben we deze zaak niet afgehandeld, want we hebben op grote schaal fouten begaan.
Read More
En terwijl Ezra bad en schuld beleed, en zich wenend neerwierp voor Gods tempel, kwam er een zeer grote menigte Israëlitische mannen en vrouwen en kinderen om hem heen staan. Zij huilden bitter. Toen nam Sechanja, de zoon van Jechiël, een van de zonen van Elam, het woord. Hij zei tegen Ezra: ‘Wij zijn onze God ontrouw geweest, wij zijn getrouwd met uitheemse vrouwen, afkomstig uit de bevolking van het land. En toch, ondanks dat, is er hoop voor Israël. Laat ons daarom ten overstaan van onze God de verplichting aangaan dat wij al die vrouwen en alle kinderen die zij hebben gebaard wegsturen, zoals u, heer, ons dat aanraadt,
Read More
En wat, onze God, was daarop ons antwoord? Veronachtzaamd hebben wij Uw geboden, die U ons gegeven hebt bij monde van Uw dienaren de profeten, die zeiden: “Het land dat jullie binnengaan en in bezit nemen is een verontreinigd land, bezoedeld door de bevolking van het land met haar gruwelijke gebruiken. Zij hebben het met hun onreinheid gevuld, van het ene einde tot het andere. Geef daarom jullie dochters niet aan hun zonen, en neem hun dochters niet voor jullie zonen tot vrouw.
Read More
Toen deze zaken afgehandeld waren, kwamen de leiders naar mij toe en zeiden: ‘Het volk van Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afzijdig gehouden van de bevolking van het land en ook niet van de gruwelijke gebruiken van de Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, Jebusieten, Ammonieten, Moabieten, Egyptenaren en Amorieten. Ze hebben namelijk meisjes van die volken tot vrouw genomen, voor zichzelf en voor hun zonen, en zo hebben zij, het heilige zaad, zich vermengd met de bevolking van het land. De leiders en bestuurders gingen in deze ontrouw voorop.’ Zodra ik dit hoorde, scheurde ik mijn kleren en mijn mantel. Ik trok het haar uit mijn hoofd en mijn baard, en ging zitten, verbijsterd.
Read More
Zo woog ik zeshonderdvijftig talent zilver af en stelde hun die ter hand. Voorts honderd zilveren voorwerpen ter waarde van twee talenten, honderd talent goud en twintig gouden schalen ter waarde van duizend darieken. Ten slotte twee vaten van prachtig glanzend brons, kostbaar als goud. Ik zei tegen de mannen: ‘U bent aan de HEER gewijd en deze voorwerpen zijn heilig. Het zilver en het goud zijn een vrijwillige gave voor de HEER, de God van uw voorouders. Bewaak dit alles zorgvuldig totdat u het in de voorraadkamers van de tempel van de HEER in Jeruzalem hebt afgewogen, in het bijzijn van de hoofden van de priesters en de Levieten, en van de familiehoofden van Israël.’
Read More
Ik bracht hen bijeen bij het kanaal dat naar Ahawa loopt, en daar sloegen wij voor drie dagen ons kamp op. Ik stelde vast dat er zich onder het volk en de priesters geen Levieten bevonden, en ontbood daarom de leiders Eliëzer, Ariël, Semaja, Elnatan, Jarib, Elnatan, Natan, Zecharja en Mesullam en de wijze mannen Jojarib en Elnatan, en beval hen naar Iddo te gaan, de hoofdman van de heilige plaats Kasifja. Ik zei hen dat ze Iddo, zijn broeders en de tempelknechten van Kasifja moesten verzoeken ons dienaren voor de tempel van onze God te sturen. Omdat God ons bescherming bood, stuurden zij ons Serebja, een verstandig man uit de familie van Machli, een nakomeling van Levi, de zoon van Israël,
Read More
Dit is, met vermelding van hun geslachtsregisters, de lijst van de hoofden van de families die met mij uit Babylonië vertrokken tijdens de regering van koning Artaxerxes. De familie van Pinechas met Gersom, de familie van Itamar met Daniël, de familie van David met Chattus, de familie van Sechanja, de familie van Paros met Zecharja, alsmede honderdvijftig personen van het mannelijk geslacht die met hem in de registers waren ingeschreven. De familie van Pachat-Moab met Eljoënai, de zoon van Zerachja, alsmede tweehonderd personen van het mannelijk geslacht.
Read More
Bovendien bepaal ik, koning Artaxerxes, dat alle schatmeesters in de provincie Trans-Eufraat onverwijld alles moeten verstrekken waar Ezra, groot kenner van de wet van de God van de hemel, om zal vragen, tot een bedrag van honderd talent zilver en een hoeveelheid van honderd kor tarwe, honderd bat wijn en honderd bat olie, en zout in onbeperkte hoeveelheden. Alle voorschriften van de God van de hemel die zijn tempel betreffen moeten nauwgezet worden uitgevoerd, opdat Zijn toorn het rijk van de koning en zijn zonen niet zal treffen.
Read More
Hierbij bepaal ik dat elke priester, Leviet of andere Israëliet in mijn koninkrijk die voornemens is om met u naar Jeruzalem te gaan, vrij is zulks te doen. U wordt namelijk vanwege de koning en zijn zeven raadgevers naar Juda en Jeruzalem gezonden om daar een onderzoek in te stellen naar de naleving van de wet van uw God, waarover u beschikt. Ook moet u er het zilver en goud brengen dat de koning en zijn raadgevers vrijwillig hebben geschonken aan de God van Israël die in Jeruzalem woont,
Read More
Later, tijdens de regering van Artaxerxes, de koning van Perzië, vertrok een zekere Ezra uit Babylonië. Hij was de zoon van Seraja, de zoon van Azarja, de zoon van Chilkia, de zoon van Sallum, de zoon van Sadok, de zoon van Achitub, de zoon van Amarja, de zoon van Azarja, de zoon van Merajot, de zoon van Zerachja, de zoon van Uzzi, de zoon van Bukki, de zoon van Abisua, de zoon van Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de eerste priester. Deze Ezra was een schrijver, goed onderlegd in de wet van Mozes, de wet die de HEER, de God van Israël, heeft gegeven,
Read More
Moge de God die Zijn naam laat wonen in deze tempel, de tempel van God in Jeruzalem, alle koningen en volken neerslaan die een poging doen om dit besluit te overtreden door de tempel te verwoesten. Ik, Darius, heb dit bevel gegeven, en het moet nauwkeurig worden uitgevoerd.’ Tattenai, de gouverneur van de provincie Trans-Eufraat, Setar-Boznai en hun ambtgenoten voerden nauwgezet uit wat koning Darius bevolen had. De oudsten van de Judeeërs vorderden gestaag met de bouw, dankzij het optreden van de profeet Haggai en van Zacharia, de kleinzoon van Iddo. Zij voltooiden de tempelbouw zoals de God van Israël en de Perzische koningen Cyrus, Darius en Artaxerxes bevolen hadden.
Read More
Toen gaf koning Darius bevel om een onderzoek in te stellen in de Babylonische archieven, waar de schatten worden bewaard. In de burcht van Ekbatana, in de provincie Medië, vond men een rol waarin de volgende gedenkwaardige gebeurtenis beschreven was: ‘In zijn eerste regeringsjaar heeft koning Cyrus het volgende bevel gegeven aangaande de tempel van God in Jeruzalem: De tempel moet worden herbouwd, op de plaats waar geofferd wordt. De fundamenten moeten dezelfde blijven, en hij moet zestig el hoog worden en zestig el breed. Hij moet bestaan uit drie lagen steenblokken en één laag hout, en de kosten moeten worden betaald uit de koninklijke schatkist.
Read More
Wij hebben de oudsten gevraagd wie hun het bevel had gegeven tot de bouw van de tempel en de voltooiing van het heiligdom. Ook hebben wij hun namen gevraagd, zodat we, te uwer informatie, de namen van de leiders schriftelijk konden vastleggen. Dit was hun antwoord: “Wij zijn dienaren van de God van de hemel en de aarde, en wij herstellen de tempel die reeds vele jaren geleden werd gebouwd; een groot koning van Israël heeft de bouw ervan destijds voltooid. Maar omdat onze voorouders de God van de hemel hebben vertoornd, heeft Hij hen aan de koning van Babylonië, de Chaldeeër Nebukadnessar, uitgeleverd.
Read More
Toen begonnen de profeten Haggai en Zacharia, de kleinzoon van Iddo, in opdracht van de God van Israël te profeteren tegen de Judeeërs die in Juda en in Jeruzalem woonden. Daarop hervatten Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jesua, de zoon van Josadak, de bouw van de tempel van God in Jeruzalem. Ze kregen daarbij de steun van Gods profeten. Kort daarna kwamen Tattenai, de gouverneur van de provincie Trans-Eufraat, en Setar-Boznai met hun ambtgenoten naar hen toe,
Read More
De koning stuurde het volgende antwoord: ‘Aan Rechum, het hoofd van de kanselarij, en aan Simsai, de hofschrijver, en aan hun overige ambtgenoten die wonen in Samaria en de rest van de provincie Trans-Eufraat: wij wensen u vrede! Het schrijven dat u ons heeft doen toekomen, is mij woordelijk voorgelezen. Ik heb bevel gegeven de zaak te onderzoeken, en er is aan het licht gekomen dat deze stad zich van oudsher tegen haar koningen verzet heeft en dat ze een bron is van opstand en oproer.
Read More
Het zij de koning bekend dat de Judeeërs die bij u zijn weggegaan bij ons in Jeruzalem zijn aangekomen, en dat zij deze opstandige en slechte stad aan het herbouwen zijn: ze herstellen de muren en repareren de fundamenten. Het zij de koning bekend dat wanneer deze stad zal zijn herbouwd en de muren zullen zijn hersteld, er niet langer belasting, cijns of tol zal worden afgedragen, wat de belangen van het koninkrijk zeker zal schaden.
Read More
De tegenstanders van Juda en Benjamin hoorden dat de teruggekeerde ballingen een heiligdom voor de HEER, de God van Israël, aan het bouwen waren. Zij gingen naar Zerubbabel en de familiehoofden, en zeiden: ‘Wij willen meehelpen met de bouw, want ook wij vereren uw God, wij offeren al aan Hem sinds de dag dat Esarhaddon, de koning van Assyrië, ons hierheen heeft gebracht.’ Zerubbabel en Jesua en de andere familiehoofden van Israël antwoordden hun: ‘Wij mogen niet samen met u een tempel bouwen voor onze God. Wij alleen zullen die bouwen voor de HEER, de God van Israël, want alleen aan ons heeft Cyrus, de koning van Perzië, deze opdracht verstrekt.’
Read More
Terwijl de bouwers de fundamenten van het heiligdom van de HEER legden, stelden de priesters, gekleed in ambtsgewaad, zich op met trompetten, en de Levieten, de nakomelingen van Asaf, stelden zich op met cimbalen, om de HEER te prijzen volgens de aanwijzingen van David, de koning van Israël.
Read More
Aan het begin van de zevende maand, toen de Israëlieten zich in hun steden hadden gevestigd, verzamelde het voltallige volk zich in Jeruzalem. Jesua, de zoon van Josadak, en zijn medepriesters, en Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en zijn verwanten, bouwden het altaar van de God van Israël, om daarop te kunnen offeren zoals is voorgeschreven in de wet van Mozes, de godsman. Ondanks hun angst voor de bevolking van het land richtten ze het altaar op zijn oude fundamenten op en offerden aan de HEER. Ze droegen de brandoffers voor de morgen en de avond op, en vierden het Loofhuttenfeest volgens de voorschriften: elke dag brachten ze het vereiste aantal brandoffers,
Read More
Afstammelingen van de slaven van Salomo: afstammelingen van Sotai, Soferet, Peruda,
Jaäla, Darkon, Giddel, Sefatja, Chattil, Pocheret-Hassebaïm en Ami, in totaal 392 tempelknechten en afstammelingen van de slaven van Salomo. Verder nog zij die kwamen uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addan en Immer, 652 afstammelingen van Delaja, Tobia en Nekoda. Zij konden echter niet aantonen dat de families waartoe zij behoorden Israëlitisch waren. Dat gold ook voor de priesterfamilies Chobaja, Hakkos en Barzillai (zij heetten zo sinds hun stamvader een van de dochters van de Gileadiet Barzillai tot vrouw genomen had).
Read More
Hier volgt een lijst van inwoners van de provincie Juda die zijn teruggekeerd uit de ballingschap in Babylonië, waarheen zij eerder waren weggevoerd door koning Nebukadnessar. Zij zijn teruggekeerd met Zerubbabel, Jesua, Nechemja, Seraja, Reëlaja, Mordechai, Bilsan, Mispar, Bigwai, Rechum en Baäna, en vestigden zich in Jeruzalem en Juda, in hun eigen steden. De aantallen: Israëlitische mannen:
Read More
De familiehoofden van de stammen Juda en Benjamin, de priesters en de Levieten, allen die God daartoe aanzette, maakten zich gereed om naar Jeruzalem te vertrekken en te beginnen met de bouw van de tempel van de HEER. Al hun buren ondersteunden hen met voorwerpen van zilver en goud, met goederen, vee en kostbare geschenken, nog afgezien van wat vrijwillig aangeboden werd.
Read More
In het eerste regeringsjaar van Cyrus, de koning van Perzië, ging in vervulling wat de HEER Jeremia had laten aankondigen. Hij zette de koning ertoe aan om in zijn hele koninkrijk mondeling en ook schriftelijk het volgende besluit bekend te laten maken: ‘Dit zegt Cyrus, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de HEER, de God van de hemel, mij gegeven.
Read More
In het eerste regeringsjaar van Cyrus, de koning van Perzië, ging in vervulling wat de HEER Jeremia had laten aankondigen. Hij zette de koning ertoe aan om in zijn hele koninkrijk mondeling en ook schriftelijk het volgende besluit bekend te laten maken:
Read More
Sedekia was eenentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, zijn God, en boog het hoofd niet voor Jeremia toen die hem in opdracht van de HEER waarschuwde. Ook kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnessar, die hem bij God trouw had laten zweren. Koppig en halsstarrig weigerde hij terug te keren naar de HEER, de God van Israël. Ook de leiders van de priesters en het volk verzaakten voortdurend hun plichten, gaven zich over aan de verfoeilijke praktijken van andere volken en bezoedelden de tempel die de HEER in Jeruzalem geheiligd had.
Read More
Jojachin was acht jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden en tien dagen regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER.
Read More
Jojakim was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, zijn God. Koning Nebukadnessar van Babylonië trok tegen hem ten strijde, nam hem gevangen en voerde hem, boeiden hem met bronzen ketenen, mee naar Babel.
Read More
Joachaz was drieëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden regeerde hij in Jeruzalem. Toen werd hij afgezet door de koning van Egypte, die het land een schatting oplegde van honderd talent zilver en één talent goud.
Read More
Na dit alles, nadat Josia in de tempel orde op zaken had gesteld, gebeurde het dat koning Necho van Egypte optrok om slag te leveren bij Karkemis aan de Eufraat. Josia trok hem tegemoet. Koning Necho stuurde hem afgezanten met het volgende bericht: ‘Wat wilt u van mij, koning van Juda? Het is niet tegen u dat ik optrek, maar tegen het koningshuis waarmee ik in oorlog ben. God heeft mij gezegd dat ik moest voortmaken. U kunt u beter niet mengen in de zaken van God, die mij ter zijde staat, anders zal Hij u vernietigen.’
Read More
Zij verwijderden ook de delen die verbrand moesten worden en deelden die uit aan de families van het gewone volk, zodat die ze aan de HEER konden aanbieden zoals in het boek van Mozes is voorgeschreven. Hetzelfde gebeurde met de runderen. Het vlees voor het pesachoffer werd, anders dan dat voor de overige offers, dat in kookpotten, pannen en schalen werd bereid, boven het vuur geroosterd, zoals de regel voorschrijft, en meteen onder het volk uitgedeeld. Daarna maakten de Levieten ook voor zichzelf en voor de priesters het pesachmaal klaar.
Read More
Josia vierde in Jeruzalem Pesach ter ere van de HEER. Op de veertiende dag van de eerste maand werden de dieren voor het pesachoffer geslacht. Hij liet de priesters aantreden om hun taken uit te voeren en spoorde hen aan hun dienst in de tempel van de HEER plichtsgetrouw te volbrengen. En de Levieten, die heel Israël onderwijzen en voor de dienst van de HEER geheiligd zijn, droeg hij op: ‘Zet de heilige ark neer in de tempel die koning Salomo van Israël, de zoon van David, heeft gebouwd. U hoeft de ark niet meer op uw schouders mee te dragen. Voortaan kunt u zich volledig wijden aan de dienst van de HEER, uw God, en Zijn volk Israël.
Read More
Met alle inwoners van Juda en Jeruzalem, de priesters en de Levieten, kortom, de hele bevolking, van hoog tot laag, begaf hij zich naar de tempel van de HEER. Daar las hij hun de hele tekst voor van het verbondsboek dat in de tempel was gevonden. Staande op zijn vaste plaats bekrachtigde hij ten overstaan van de HEER het verbond.
Read More
Chilkia ging met de dienaren van de koning naar de profetes Chulda, de vrouw van Sallum. Sallum was de zoon van Tokhat, de zoon van Chasra; hij beheerde de priesterkleding. Chulda woonde in het nieuwe stadsdeel van Jeruzalem. Toen ze haar alles verteld hadden, zei Chulda tegen hen: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Zeg tegen degene die jullie naar Mij heeft toegestuurd: “Dit zegt de HEER: Ik zal onheil brengen over deze stad en haar bewoners, Ik zal alle vervloekingen die beschreven staan in het boek dat aan de koning van Juda is voorgelezen, voltrekken.
Read More
De mannen deden hun werk nauwgezet. Ze stonden onder leiding van Jachat en Obadja, Levieten uit de familie van Merari, en Zecharja en Mesullam uit de familie van Kehat. Andere Levieten, allen zeer bedreven in het bespelen van muziekinstrumenten, hadden de leiding over de sjouwers. Zo stonden alle werklieden, ongeacht het werk dat ze deden, onder leiding van Levieten. Weer andere Levieten waren schrijver, griffier of poortwachter. Bij het te voorschijn halen van het zilver dat aan de tempel was afgedragen, vond de priester Chilkia een boekrol met de tekst van de wet van de HEER die door Mozes was overgeleverd.
Read More
Josia was acht jaar oud toen hij koning werd. Eenendertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij volgde het voorbeeld van zijn voorvader David en hield zich daaraan: hij deed wat goed is in de ogen van de HEER. Vanaf het achtste jaar van zijn regering – hij was toen nog een jongeman – richtte hij zich naar de God van zijn voorvader David. En in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te ontdoen van de offerplaatsen, de Asjerapalen en de gesneden en gegoten beelden. Hij zag er persoonlijk op toe dat de altaren voor de Baäls omver werden gehaald. Hij haalde ook de wierookaltaren die daar bovenop stonden neer, sloeg de Asjerapalen en de godenbeelden aan stukken en verpulverde ze.
Read More
Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar regeerde hij in Jeruzalem. Net als zijn vader Manasse deed hij wat slecht is in de ogen van de HEER. Hij bracht offers voor alle godenbeelden die zijn vader Manasse had laten maken en diende die.
Read More
Toen Manasse zo in het nauw gedreven was, probeerde hij de HEER, zijn God, mild te stemmen door zich voor de God van zijn voorouders te verootmoedigen. Hij bad tot God, en God liet zich vermurwen en verhoorde zijn smeekbede. Hij liet hem terugkeren naar Jeruzalem en herstelde hem in zijn macht. Toen erkende Manasse dat de HEER God is. Na zijn terugkeer bouwde hij een tweede muur om de Davidsburcht, westelijk van de Gichonbron in het dal, om de Ofel heen, tot aan de Vispoort. Hij liet de muur hoog optrekken. In alle vestingsteden van Juda stationeerde hij bevelhebbers.
Read More
Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd. Vijfenvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij gaf zich over aan de verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had. Hij herstelde de offerplaatsen die zijn vader Jechizkia had laten slopen, richtte nieuwe altaren op voor de Baäls en maakte nieuwe Asjerapalen. Hij aanbad de hemellichamen en diende die. Hij richtte altaren op in de tempel van de HEER, waarvan de HEER had gezegd: ‘In Jeruzalem zal Mijn naam voor altijd wonen,’ en plaatste op de beide voorhoven van de tempel altaren voor de hemellichamen.
Read More
Omstreeks dezelfde tijd werd Jechizkia dodelijk ziek. Hij bad tot de HEER, en deze antwoordde hem en gaf hem een teken. Jechizkia was echter zo hoogmoedig geworden dat hij zich niet dankbaar toonde voor de weldaad die hem was bewezen. Zo riep hij Gods toorn over zich af, en ook over heel Juda en Jeruzalem. Maar omdat Jechizkia het hoofd boog en zijn trots liet varen, en de inwoners van Jeruzalem met hem, heeft de toorn van de HEER hen niet getroffen zolang Jechizkia leefde. Jechizkia vergaarde zeer veel rijkdom en roem. Hij liet schatkamers bouwen voor zilver, goud, edelstenen, reukwerk, schilden en allerlei andere kostbare voorwerpen,
Read More
Vanwege deze dreigementen baden koning Jechizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amos, de hemel om hulp. Daarop stuurde de HEER een engel, die alle geoefende krijgers, aanvoerders en bevelhebbers in het kamp van de koning van Assyrië verdelgde. Diep vernederd keerde Sanherib terug naar zijn land.
Read More
Heeft niet juist hij, Jechizkia, diens offerplaatsen en altaren laten verwijderen? Jechizkia heeft immers tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem gezegd dat ze maar voor één altaar mochten neerknielen en alleen daar hun offers mochten brengen. Weet u dan niet wat ik en mijn voorouders hebben gedaan met de volken van de landen die we binnenvielen? Die andere volken zijn toch ook niet door hun goden uit mijn handen gered? Als geen enkele god zijn volk uit mijn handen heeft kunnen redden wanneer het eenmaal aan de genade van mijn voorouders was overgeleverd,
Read More
Nadat Jechizkia met deze maatregelen de HEER trouw had bewezen, viel koning Sanherib van Assyrië Juda binnen en belegerde de versterkte steden, ervan overtuigd dat hij ze met geweld zou kunnen innemen. Jechizkia begreep dat het in Sanheribs bedoeling lag Jeruzalem aan te vallen, en daarom stelde hij aan zijn raadsheren en legeraanvoerders voor om de buiten de stad gelegen bronnen af te dekken. Zij waren het met hem eens en brachten een groot aantal mensen op de been om alle bronnen af te dekken en de irrigatiekanalen af te sluiten, ‘want,’ zeiden ze, ‘waarom zou de koning van Assyrië, als hij met zijn legermacht hier aankomt, een overvloed aan water moeten vinden?’
Read More
De hele groep werd met gezin en al geregistreerd, vrouwen, zonen en dochters inbegrepen, want zij waren door het ambt van de Levieten geheiligd. Voor de priesters, de afstammelingen van Aäron, die op de weidegronden bij hun steden woonden, werd de distributie van levensmiddelen onder de mannelijke leden van de priesterfamilies en de geregistreerde Levieten per stad geregeld door speciaal daartoe aangewezen personen.
Read More
Jechizkia beval dat in de tempel van de HEER de voorraadkamers in gereedheid moesten worden gebracht. Toen dat gebeurd was, werd alles wat werd afgedragen, dus de tienden en de heilige gaven, steeds daarheen gebracht. De Leviet Konanjahu werd belast met het toezicht op de gang van zaken en zijn broer Simi was zijn plaatsvervanger. Zij hadden de leiding over Jechiël, Azazjahu, Nachat, Asaël, Jerimot, Jozabad, Eliël, Jismachjahu, Machat en Benaja,
Read More
Jechizkia liet de priesters en de Levieten in dienstafdelingen aantreden en wees de verschillende afdelingen hun taken. Ze waren verantwoordelijk voor de brandoffers en vredeoffers en moesten binnen de poorten van het kamp van de HEER dienst doen en de lofzang verzorgen. De koning stond voortaan uit zijn eigen vermogen een vaste bijdrage af voor de brandoffers die in de wet van de HEER zijn voorgeschreven, zowel de brandoffers die elke ochtend en avond worden opgedragen, als de brandoffers op sabbat, nieuwemaan en andere hoogtijdagen. Het volk, de inwoners van Jeruzalem, droeg hij op hun bijdrage af te staan voor het onderhoud van de priesters en de Levieten,
Read More
Vol vreugde vierden de in Jeruzalem bijeengekomen Israëlieten zeven dagen lang het feest van het Ongedesemde brood. Dag aan dag loofden de Levieten en de priesters de HEER door klankvolle instrumenten voor de HEER te bespelen. Jechizkia prees de Levieten om de kundigheid waarmee ze de HEER dienden. Gedurende de zeven dagen van het feest werden er vredeoffers gebracht en beleed men trouw aan de HEER, de God van de voorouders. Vervolgens besloot de volksvergadering om nog zeven feestdagen af te kondigen, en vol vreugde vierde men nog zeven dagen feest.
Read More
Met deze boodschap gingen de boden in het gebied van Efraïm en Manasse van stad tot stad, tot aan Zebulon toe, maar ze werden uitgelachen en bespot. Slechts enkelen uit Aser, Manasse en Zebulon bogen het hoofd en kwamen naar Jeruzalem. In Juda echter gaf men, door toedoen van God, eensgezind gehoor aan de oproep die de koning en de raadsheren op gezag van de HEER hadden doen uitgaan. Een grote menigte verzamelde zich in Jeruzalem om in de tweede maand het feest van het Ongedesemde brood te vieren; ze kwamen in groten getale.
Read More
Jechizkia stuurde boden rond in heel Israël en Juda en schreef ook brieven naar Efraïm en Manasse, waarin hij iedereen opriep naar de tempel van de HEER in Jeruzalem te komen om aan de HEER, de God van Israël, het pesachoffer op te dragen. De koning had zich, samen met zijn raadsheren en de volksvergadering van Jeruzalem, gebogen over de mogelijkheid om Pesach te vieren in de tweede maand. Het was namelijk niet mogelijk geweest Pesach te vieren op de vastgestelde tijd, omdat zich toen niet genoeg priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem bijeen was. Nadat dit voorstel door de koning en de volksvergadering was aangenomen, besloten ze om in heel Israël, van Berseba tot Dan,
Read More
Daarna nam Jechizkia het woord en zei: ‘U hebt u weer in dienst gesteld van de HEER. Breng nu wat u voor de vredeoffers en dankoffers hebt meegebracht naar de tempel van de HEER.’ De hele gemeenschap kwam dieren brengen voor vredeoffers en dankoffers, en wie daartoe bereid was ook voor brandoffers. Alleen al voor het brandoffer voor de HEER werden door de gemeenschap zeventig runderen, honderd volwassen rammen en tweehonderd jonge rammen aangeboden,
Read More
De volgende ochtend vroeg riep koning Jechizkia de stadscommandanten bijeen en begaf hij zich naar de tempel. Ze brachten zeven stieren, zeven volwassen rammen en zeven jonge rammen mee, en zeven bokken als reinigingsoffer voor het koningshuis, voor het heiligdom en voor Juda. Jechizkia beval de nakomelingen van Aäron, de priesters, de dieren te verbranden op het altaar van de HEER. Het rundvee werd geslacht, en de priesters vingen het bloed op en goten het tegen het altaar. De volwassen rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar. De jonge rammen werden geslacht, en de priesters goten het bloed tegen het altaar.
Read More
De Levieten traden aan: Machat, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, uit de familie van Kehat; van de nakomelingen van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel; van de nakomelingen van Gerson: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joach; van de nakomelingen van Elisafan: Simri en Jeïel; van de nakomelingen van Asaf: Zecharja en Mattanja; van de nakomelingen van Heman: Jechiël en Simi; en van de nakomelingen van Jedutun: Semaja en Uzziël. Ze riepen hun verwanten bijeen en heiligden zich om de tempel van de HEER te heiligen, zoals de koning op gezag van de HEER bevolen had.
Read More
Jechizkia was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Abia, de dochter van Zecharja. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn voorvader David gedaan had. Al in de eerste maand van het eerste jaar van zijn regering heropende hij de tempel van de HEER en liet hij de deuren herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen op het plein aan de oostzijde van de tempel en sprak hen als volgt toe: ‘Levieten, luister! Heilig u, zodat u de tempel van de HEER, de God van uw voorouders, kunt reinigen door alles wat onrein is uit het heiligdom te verwijderen.
Read More
Toen hij zo in het nauw was gedreven, beging hij, koning Achaz, nog meer overtredingen tegenover de HEER. Hij bracht offers aan de goden van Damascus, die hem verslagen hadden, want hij dacht bij zichzelf: De goden van de koningen van Aram helpen hun volk wél. Als ik hun offers breng, helpen ze mij vast ook.
Read More
Enkele familiehoofden uit de stam Efraïm, Azarja, de zoon van Jochanan, Berechja, de zoon van Mesillemot, Jechizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Chadlai, traden de binnentrekkende legermacht tegemoet en zeiden: ‘Breng de gevangenen niet hierheen. Wanneer u doet wat u van plan bent, belaadt u ons met schuld tegenover de HEER. U zou onze zonden en schulden nog vermeerderen, terwijl onze schuld nu al zo groot is dat wij de toorn van de HEER hebben opgewekt.’ Hierop droegen de soldaten de gevangenen en de buit aan de leiders en het aanwezige volk over. Speciaal daartoe aangewezen mannen namen de gevangenen onder hun hoede.
Read More
Achaz was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij godenbeelden maakte voor de Baäls. Ook ontstak hij offers in het Hinnomdal en verbrandde hij zijn zonen als offer volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom. De HEER, zijn God, leverde hem uit aan de koning van Aram. De Arameeërs versloegen hem en voerden een grote groep gevangenen naar Damascus weg.
Read More
Jotam was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn vader Uzzia – hij echter betrad de tempel van de HEER niet -, maar de Judeeërs bleven doorgaan met hun verfoeilijke praktijken. Het was Jotam die de Bovenpoort van de tempel van de HEER bouwde.
Read More
Maar toen Uzzia het toppunt van zijn macht had bereikt, werd hij hoogmoedig, en dat leidde tot zijn ondergang. Hij overtrad het gebod van de HEER, zijn God, door de tempel van de HEER binnen te gaan om daar zelf een reukoffer te brengen op het reukofferaltaar. De hogepriester Azarja kwam hem met nog tachtig andere priesters van de HEER achterna, allen vooraanstaande mannen. Zij sneden koning Uzzia de pas af en zeiden hem: ‘Het is niet aan u, Uzzia, om reukoffers te brengen voor de HEER. Dat is voorbehouden aan de priesters, de afstammelingen van Aäron. Zij zijn geheiligd om reukoffers te brengen.
Read More
Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd. Tweeënvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jecholja, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn vader Amasja gedaan had. Zolang Zecharja leefde, die hem had geleerd in ontzag te leven voor God, legde hij zich erop toe zich naar God te richten. En zolang hij zich naar de HEER richtte, liet God hem slagen in alles wat hij ondernam. Zo trok Uzzia ten strijde tegen de Filistijnen. Hij sloeg bressen in de muren van Gat, Jabne en Asdod, en bouwde vestingen in het vorstendom Asdod en andere Filistijnse gebieden. God steunde hem in zijn strijd tegen de Filistijnen, en ook tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden en tegen de Meünieten.
Read More
Koning Joas van Israël rukte op, en in Bet-Semes in Juda maten hij en koning Amasja van Juda hun krachten. Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Joachaz, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Koning Joas voerde hem mee naar Jeruzalem. Daar sloeg hij een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort.
Read More
Amasja raapte al zijn moed bijeen en trok aan het hoofd van zijn leger op naar de Zoutvallei, waar hij tienduizend Seïrieten doodde. Tienduizend anderen, die de slag overleefden, werden door de Judeeërs gevangengenomen en meegevoerd naar de top van een rots. Daar werden ze naar beneden gegooid, zodat ze allemaal te pletter vielen. Intussen vielen de soldaten van het leger dat Amasja, voor hij ten strijde trok, had weggestuurd, de steden van Juda aan, vanaf Samaria tot Bet-Choron. Ze doodden er drieduizend man en haalden een rijke buit binnen. Nadat Amasja van zijn overwinning op de Edomieten, de inwoners van Seïr, was teruggekeerd, liet hij hun godenbeelden naar Jeruzalem overbrengen en daar opstellen.
Read More
Amasja werd op vijfentwintigjarige leeftijd koning. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, maar niet van ganser harte. Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. Maar hun kinderen doodde hij niet, want hij hield zich aan wat geschreven staat in het boek van Mozes, in de wet die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders zullen niet sterven om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, zal hij sterven.’
Read More
Toen kwam de geest van God over Zecharja, de zoon van de hogepriester Jojada. Hij ging voor het volk staan en zei: ‘Dit zegt God: Waarom verzaken jullie je plicht tegenover de HEER? Jullie zullen niets meer tot een goed einde brengen, want jullie hebben je van de HEER afgewend en daarom wendt Hij zich nu van jullie af.’ Maar men spande tegen hem samen, en op bevel van de koning werd hij in de voorhof van de tempel gestenigd. Koning Joas sloeg geen acht op de trouwe diensten die Zecharja’s vader Jojada hem bewezen had, en liet de zoon van zijn weldoener vermoorden.
Read More
De koning en de hogepriester overhandigden het zilver aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel van de HEER waren belast. Die huurden steenhouwers en timmerlieden in om de tempel te herstellen, en smeden en bronsgieters om de constructie te verstevigen. Door toedoen van de bouwmeesters vorderden de herstelwerkzaamheden aan de tempel van God gestaag. Het gebouw werd tot zijn oorspronkelijke verhoudingen teruggebracht en waar nodig verstevigd.
Read More
Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd. Veertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja en was afkomstig uit Berseba. Zolang Jojada leefde, deed Joas wat goed is in de ogen van de HEER. Jojada koos twee vrouwen voor hem, en Joas kreeg zonen en dochters. Na verloop van tijd vatte Joas het plan op om de tempel van de HEER te herstellen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen en droeg hun het volgende op: ‘Ga naar de steden van Juda en zamel in heel Israël zilver in voor het jaarlijkse onderhoud van de tempel van uw God. Zet zo veel mogelijk spoed achter deze zaak.’ Maar de Levieten maakten geen haast.
Read More
Samen met het volk en de koning beloofde Jojada plechtig dat ze de HEER weer als volk zouden toebehoren. Heel het volk trok op naar de tempel van Baäl. Ze haalden de tempel omver en verbrijzelden de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. Jojada droeg de zorg voor de tempel van de HEER op aan de Levitische priesters uit de families die David met de tempeldienst had belast.
Read More
De Levieten en de vertegenwoordigers van de gemeenschap van Juda deden precies wat de priester Jojada had bevolen. Allen meldden zich met hun eenheid, zowel degenen die die week dienst hadden als degenen die die week geen dienst hadden, want Jojada had alle verloven ingetrokken. Jojada gaf de bevelhebbers de speren, schilden en pijlkokers uit de tempel van God, die nog van koning David waren geweest. Het volk moest zich, ieder met zijn wapen in de aanslag, voor de tempel opstellen, over de volle breedte van het plein en vanaf de ingang van de tempel tot aan het altaar, om de koning te beschermen.
Read More
Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie van Juda ter dood te brengen. Maar Jehosabat, de dochter van koning Joram, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Jehosabat was de dochter van koning Joram en ze was getrouwd met de priester Jojada. Ze was dus een zuster van Achazja. Ze wist Joas voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. Zes jaar hielden zij hem verborgen in de tempel van God, terwijl Atalja het land regeerde.
Read More
Achazja, de zoon van koning Joram van Juda, werd dus tot koning uitgeroepen. Hij was twintig jaar oud toen hij koning werd. Eén jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Atalja, de dochter van Omri. Ook hij volgde het voorbeeld van het koningshuis van Achab, want hij liet zich door de raad van zijn moeder tot goddeloosheid verleiden. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, net zoals de leden van het koningshuis van Achab, want na de dood van zijn vader waren zij zijn raadgevers. Dat is zijn ondergang geworden. Het was ook op hun aanraden dat hij met koning Joram van Israël, de zoon van Achab, naar Ramot in Gilead meeging om de strijd aan te binden met koning Hazaël van Aram.
Read More
De HEER zette de Filistijnen en de Arabische stammen die in de buurt van de Nubiërs woonden tegen Joram op. Zij trokken op tegen Juda, braken door de verdediging heen en namen alle goederen uit het koninklijk paleis mee. Ze voerden ook zijn kinderen en vrouwen als gevangenen weg. Niet één kind bleef hem over, alleen zijn jongste zoon Joachaz.
Read More
Joram was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd. Acht jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij volgde het voorbeeld van de koningen van Israël, net zoals het koningshuis van Achab dat deed, aangezien hij met een vrouw uit de familie van Achab getrouwd was. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar toch wilde de HEER het koningshuis van David niet vernietigen, omwille van het verbond dat Hij met David had gesloten, aan wie Hij had beloofd dat Hij het licht van zijn koningshuis voor altijd zou laten branden. Tijdens de regering van Joram kwamen de Edomieten tegen Juda in opstand en wezen ze een eigen koning aan.
Read More
Zo regeerde Josafat over Juda. Hij was vijfendertig jaar oud toen hij koning van Juda werd, en regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. Zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. Hij volgde het voorbeeld van zijn vader Asa en deed wat goed is in de ogen van de HEER. Toch bleven de offerplaatsen bestaan en richtten de Judeeërs hun hart niet op de God van hun voorouders. Verdere bijzonderheden over Josafat zijn van begin tot eind opgetekend in de geschriften van Jehu, de zoon van Chanani, die zijn opgenomen in het boek over de koningen van Israël.
Read More
De Judeeërs waren inmiddels op een punt aangekomen vanwaar ze de woestijn konden overzien. Toen ze uitkeken naar het leger, zagen ze dat de grond bezaaid was met lijken: niemand was ontkomen. Josafat en zijn leger gingen erop af om de buit binnen te halen. Ze troffen een grote kudde vee aan, en goederen, kleding en kostbare voorwerpen. Ieder verzamelde meer dan hij dragen kon.
Read More
Heel Juda stond opgesteld voor de HEER, ook de vrouwen en kinderen. In hun midden bevond zich ook Jachaziël, de zoon van Zecharja, die de zoon was van Benaja, de zoon van Jeïel, de zoon van Mattanja, een Leviet uit de familie van Asaf. Hij werd ter plekke gegrepen door de geest van de HEER en zei: ‘Juda en Jeruzalem en u, koning Josafat, luister goed! Dit zegt de HEER: Jullie hoeven niet bang te zijn voor de grote legermacht die jullie bedreigt, want dit is niet jullie strijd, maar die van God. Ga hun morgen tegemoet. Zij trekken nu over de pas van Sis. Waar de wadi uitkomt in de woestijn van Jeruël, zullen jullie hen treffen. Jullie hoeven in deze strijd geen slag te leveren.
Read More
Enige tijd later trokken de Moabieten en de Ammonieten, samen met een deel van de Meünieten, tegen Josafat ten strijde. Boodschappers kwamen Josafat melden: ‘Een groot leger valt u aan vanuit Edom, aan de overkant van de zee. Ze zijn al bij Chaseson-Tamar.' (dat is Engedi.) Josafat schrok hevig en hij besloot de HEER om raad te vragen. Hij kondigde in heel Juda een vastendag af, en uit werkelijk alle steden van Juda kwam men bijeen om de HEER om raad te vragen. Toen de gemeenschap van Juda en Jeruzalem zich in de nieuwe voorhof van de tempel had opgesteld, trad Josafat naar voren en zei: ‘HEER, God van onze voorouders, U bent God in de hemel en U heerst over de koninkrijken van alle volken.
Read More
Josafat bleef voortaan in Jeruzalem. Wel ging hij nog een keer op reis om zijn onderdanen, van Berseba tot in het bergland van Efraïm, aan te sporen om terug te keren tot de HEER, de God van hun voorouders. Hij stelde rechters aan in het land, in alle vestingsteden van Juda, niet één uitgezonderd, en droeg hun op: ‘Besef goed welke taak u op u neemt, want u oordeelt niet op menselijk gezag, maar op gezag van de HEER, die u bij het rechtspreken ter zijde staat. Laat u leiden door vrees voor de HEER en neem u in acht, want de HEER, onze God, duldt geen onrecht, partijdigheid of corruptie.’
Read More
Koning Josafat van Juda keerde behouden terug naar Jeruzalem. De ziener Jehu, de zoon van Chanani, ging de koning tegemoet en zei tegen hem: ‘U vond het nodig degenen die de HEER afwijzen te helpen en degenen die Hem haten lief te hebben.
Read More
De koning van Israël zei: ‘Breng Micha naar Amon, de stadscommandant, en naar mijn zoon Joas. Zeg tegen hen dat ze hem in de gevangenis moeten opsluiten en op water en brood moeten zetten totdat ik behouden ben teruggekeerd.’ Hierop zei Micha: ‘Als u behouden terugkeert, is het niet de HEER die door mijn mond gesproken heeft.’ (Micha was het ook die zei: ‘Luister, volken, allemaal!’) De koning van Israël trok samen met Josafat, de koning van Juda, ten strijde tegen Ramot in Gilead.
Read More
De bode die Micha was gaan halen, zei tegen hem: ‘Luister, alle profeten verzekeren de koning eensgezind dat de strijd goed zal aflopen. Mogen uw woorden even gunstig zijn als die van hen.’ Maar Micha zei: ‘Zo waar de HEER leeft, ik zeg alleen wat mijn God mij in de mond legt.’ Hij ging naar de koning toe, die hem vroeg: ‘Micha, zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordde Micha. ‘Uw veldtocht zal slagen en de stad zal u beiden in handen vallen.’ Hierop zei de koning: ‘Hoe vaak heb ik u niet bezworen om in de naam van de HEER niets dan de waarheid tegen mij te spreken?’
Read More
Josafat verwierf dus steeds meer rijkdom en roem. Door een huwelijk smeedde hij familiebanden met Achab. Enige jaren later bracht hij Achab in Samaria een bezoek. Achab slachtte voor hem en zijn gevolg een grote hoeveelheid schapen, geiten en runderen, en haalde hem over om op te trekken tegen Ramot in Gilead. Koning Achab van Israël vroeg koning Josafat van Juda: ‘Gaat u met mij mee naar Ramot in Gilead?’ ‘U en ik zijn één,’ antwoordde Josafat, ‘mijn leger is uw leger. Ik trek met u mee ten strijde.’ En hij voegde eraan toe: ‘Vraag vandaag nog raad aan de HEER.’
Read More
Alle omringende koninkrijken waren bevangen door vrees voor de HEER, daarom vielen ze Josafat niet aan. Een aantal Filistijnen droeg een last zilver aan hem af en de Arabieren brachten hem vee: zevenenzeventighonderd rammen en zevenenzeventighonderd bokken. Zo werd Josafat machtiger en machtiger. Overal in Juda bouwde hij burchten en legeropslagplaatsen.
Read More
Josafat verstevigde zijn positie in Israël. In alle steden van Juda legerde hij garnizoenen en in heel Juda installeerde hij wachtposten, ook in de steden van Efraïm die zijn vader Asa veroverd had. De HEER stond Josafat bij, omdat hij het voorbeeld van zijn voorvader David volgde: hij zocht zijn heil niet bij de Baäls, maar bij de God van zijn voorvader en hield zich – anders dan in Israël gebeurde – aan Zijn geboden.
Read More
De geschiedenis van Asa is van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. In zijn negenendertigste regeringsjaar raakte hij slecht ter been, vanwege een kwaal die hem veel last bezorgde.
Read More
Maar in het zesendertigste regeringsjaar van Asa viel koning Basa van Israël Juda binnen en versterkte hij Rama om de aan- en afvoerwegen voor koning Asa van Juda af te snijden. Daarom nam Asa goud en zilver uit de schatkamers van de tempel en uit het koninklijk paleis en liet dat met de volgende woorden overhandigen aan koning Benhadad van Aram, die in Damascus zetelde: ‘Wij zijn bondgenoten, en onze vaders waren dat ook. Hierbij bied ik u goud en zilver aan. Verbreek uw verdrag met koning Basa van Israël, zodat hij zich uit mijn land terugtrekt.’
Read More
Ze zwoeren dat ze zich met hart en ziel zouden richten naar de HEER, de God van hun voorouders, en dat iedereen die zich daar niet aan hield, jong of oud, man of vrouw, zou worden gedood. Met luide stem zwoeren ze trouw aan de HEER. Daarbij juichten ze en lieten ze de trompetten en ramshoorns schallen. Iedereen in Juda verheugde zich over de eed die ze hadden afgelegd.
Read More
Azarja, de zoon van Oded, werd gegrepen door de geest van God. Hij ging Asa tegemoet en zei tegen hem: ‘Asa en Juda en Benjamin, luister naar mij! De HEER staat aan uw kant zolang u aan Zijn kant staat. Als u Hem zoekt, zal Hij zich door u laten vinden, maar als u zich van Hem afwendt, zal Hij zich van u afwenden. Lange tijd hebben de Israëlieten zonder de ware God geleefd, zonder priesters om hun de wet uit te leggen, zonder onderricht. Pas in hun rampspoed keerden ze terug naar de HEER, de God van Israël; ze hebben Hem gezocht en Hij heeft zich door hen laten vinden.
Read More
Na verloop van tijd viel de Nubiër Zerach het land binnen met een leger van duizend maal duizenden soldaten en driehonderd strijdwagens, en rukte op tot aan Maresa. Asa ging hem tegemoet en bracht zijn leger in stelling in de vallei van Sefata, bij Maresa. Hij riep de HEER, zijn God, aan met de woorden: ‘HEER, er is niemand die hulp biedt zoals U wanneer de machteloze het moet opnemen tegen een overmacht.
Read More
Tijdens de regering van Asa heerste er tien jaar vrede in het land. Asa deed wat goed en juist is in de ogen van de HEER, zijn God. Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen en hakte de Asjerapalen om. Hij hield de Judeeërs voor dat ze hun heil moesten zoeken bij de HEER, de God van hun voorouders, en Zijn wetten en bepalingen moesten naleven. Uit alle steden van Juda liet hij de offerplaatsen en de wierookaltaren verwijderen.
Read More
Besef wel: God zelf voert ons aan, en Zijn priesters staan klaar om tegen u op de signaaltrompetten te blazen. Israëlieten, bind de strijd niet aan met de HEER, de God van uw voorouders, want u zult het onderspit delven.’ Jerobeam had een deel van zijn troepen een omtrekkende beweging laten maken tot achter de Judese linies. De hoofdmacht van zijn leger stond tegenover hen, de rest was verdekt achter hen opgesteld. Plotseling werden de Judeeërs zowel frontaal als in de rug aangevallen. Ze riepen de HEER om hulp, terwijl de priesters de trompetten lieten schallen.
Read More
Abia werd koning van Juda in het achttiende regeringsjaar van koning Jerobeam. Drie jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Micha, de dochter van Uriël, uit Gibea. Abia was in oorlog met Jerobeam. Abia trok ten strijde met een leger van vierhonderdduizend uitgelezen krijgshelden, en Jerobeam bracht achthonderdduizend voortreffelijke krijgslieden tegen hem in stelling. Abia posteerde zich op de Semaraïm, in het bergland van Efraïm, en riep: ‘Jerobeam en Israël, luister naar mij! U zou toch moeten weten dat de HEER, de God van Israël, het koningschap over Israël voor eeuwig aan David en zijn nakomelingen heeft gegeven, in een met zout bekrachtigd verbond.
Read More
Omdat Rechabeam zich verootmoedigd had, wendde de HEER Zijn toorn van hem af en richtte hij hem niet geheel en al te gronde – ook vanwege het goede dat er was in Juda. Koning Rechabeam verstevigde zijn positie in Jeruzalem en behield het koningschap. Hij was eenenveertig jaar oud toen hij koning werd.
Read More
Toen Rechabeam zich eenmaal verzekerd wist van zijn positie en hij de macht stevig in handen had, legde hij de wet van de HEER naast zich neer, en alle Israëlieten volgden zijn voorbeeld. En omdat ze hun plicht tegenover de HEER verzaakten, gebeurde het in het vijfde regeringsjaar van koning Rechabeam dat koning Sisak van Egypte tegen Jeruzalem ten strijde trok met twaalfhonderd strijdwagens, zestigduizend ruiters en een ontelbare menigte voetvolk die hij uit Egypte had meegenomen: Libiërs, Sukkieten en Nubiërs. Hij veroverde de versterkte steden van Juda en trok op tot aan Jeruzalem.
Read More
Rechabeam trouwde met Machalat. Zij was een dochter van Jerimot, een zoon van David, en Abihaïl, een dochter van Isaï’s zoon Eliab. Ze baarde hem de zonen Jeüs, Semarja en Zaham. Later nam hij Maächa tot vrouw, de dochter van Absalom. Zij baarde hem Abia, Attai, Ziza en Selomit.
Read More
Rechabeam zetelde in Jeruzalem. Van verschillende steden in Juda en Benjamin maakte hij vestingsteden: Betlehem, Etam, Tekoa, Bet-Sur, Socho, Adullam, Gat, Maresa, Zif, Adoraïm, Lachis, Azeka, Sora, Ajjalon en Hebron. Hij maakte er sterke vestingen van door er overal een bevelhebber aan te stellen, voorraden voedsel, olie en wijn op te slaan en ze alle te bewapenen met grote schilden en lansen. Hij maakte de vestingsteden zo sterk dat Juda en Benjamin voor hem behouden bleven.
Read More
Bij zijn terugkeer in Jeruzalem riep Rechabeam uit de stammen Juda en Benjamin honderdtachtigduizend geoefende krijgslieden op om de strijd aan te binden met de Israëlieten en het koningschap voor hem terug te winnen.
Read More
Toen Jerobeam en de andere Israëlieten op de derde dag bij koning Rechabeam terugkwamen, zoals hun gezegd was, gaf de koning hun een hardvochtig antwoord. Hij legde de raad van de oudsten naast zich neer en antwoordde zoals de jongemannen hem hadden aangeraden: ‘Ik zal u een zwaar juk opleggen, ik zal het zelfs nog verzwaren. Mijn vader heeft u gehoorzaamheid geleerd met zwepen, ik zal u gehoorzaamheid leren met schorpioenen.’
Read More
Rechabeam ging naar Sichem, waar heel Israël was samengekomen om hem tot koning uit te roepen. Zodra Jerobeam, de zoon van Nebat, hiervan hoorde, keerde hij terug uit Egypte, waarheen hij voor koning Salomo was gevlucht. Er werden boden gestuurd om hem te halen, en samen met de Israëlieten wendde hij zich tot Rechabeam met het volgende verzoek: ‘Uw vader heeft ons een zwaar juk opgelegd. Maakt u onze taak nu minder zwaar, verlicht het juk waarmee uw vader ons heeft belast, dan zullen wij u dienen.’
Read More
Verdere bijzonderheden over Salomo zijn van begin tot eind opgetekend in de geschriften van de profeet Natan, in de profetie van Achia uit Silo en in de visioenen van de ziener Jedo over Jerobeam, de zoon van Nebat.
Read More
Koning Salomo overtrof alle andere koningen op aarde in rijkdom en wijsheid. Van heinde en ver kwamen koningen naar Salomo toe om te luisteren naar de wijsheid waarmee God hem vervuld had. En allemaal brachten ze geschenken mee: zilveren en gouden voorwerpen, gewaden, wapens, reukwerk, paarden en muildieren. Dat ging zo jaar in jaar uit.
Read More
Koning Salomo ontving jaarlijks zeshonderdzesenzestig talent goud, nog afgezien van het goud dat de handelskaravanen meebrachten. Ook de Arabische vorsten en de stadhouders van Israël droegen goud en zilver aan Salomo af. De koning liet tweehonderd grote schilden maken van gedreven goud; in één zo’n schild werd zeshonderd sjekel gedreven goud verwerkt. En ook nog driehonderd kleinere schilden van gedreven goud; in één zo’n schild werd driehonderd sjekel goud verwerkt.
Read More
De roem van Salomo was tot de koningin van Seba doorgedrongen. Ze ging naar hem toe om hem met raadsels op de proef te stellen en kwam naar Jeruzalem met een grote karavaan kamelen beladen met reukwerk, een grote hoeveelheid goud, en edelstenen. Ze bracht Salomo een bezoek en legde hem alle vragen voor die ze had bedacht. En Salomo wist op al haar vragen een antwoord, er was er niet één waarop hij het antwoord schuldig moest blijven. Toen de koningin van Seba merkte hoe wijs Salomo was en ze het paleis zag dat hij gebouwd had, de gerechten die bij hem op tafel kwamen, de wijze waarop zijn hovelingen aanzaten, de kleding en de goede manieren van zijn bedienden en schenkers en de plechtige stoet waarin hij zich naar de tempel van de HEER begaf, was ze buiten zichzelf van bewondering.
Read More
Toen de tempel eenmaal voltooid was, bracht Salomo brandoffers op het altaar van de HEER dat hij tegenover de voorhal van de tempel had laten maken. Daar bracht hij de offers die Mozes had voorgeschreven voor sabbat, nieuwemaan en de drie grote jaarlijkse feesten: het feest van het Ongedesemde brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest.
Read More
Twintig jaar had Salomo besteed aan de bouw van de tempel voor de HEER en het koninklijk paleis. De steden die koning Churam hem gegeven had breidde hij uit, zodat daar Israëlieten konden wonen. Hij trok op tegen Hamat-Soba en veroverde het. Hij versterkte Tadmor, dat in de woestijn ligt, en de steden die hij in Hamat had laten bouwen om er voorraden op te slaan. Van Hoog-Bet-Choron en Laag-Bet-Choron maakte hij vestingsteden met muren en vergrendelbare stadspoorten,
Read More
Toen Salomo het werk aan de tempel van de HEER en het koninklijk paleis voltooid had, en alles wat hij zich omtrent de bouw van de tempel en het paleis had voorgenomen geheel volgens plan was uitgevoerd, verscheen de HEER hem in de nacht. Hij zei tegen hem: ‘Ik heb je gebed gehoord. Ik heb deze tempel aanvaard als de plaats waar men Mij offers mag brengen. Wanneer Ik de hemel gesloten houd zodat er geen regen valt, of de sprinkhanen beveel het land kaal te vreten, of pest onder Mijn volk laat uitbreken, en wanneer dan Mijn volk, het volk dat Mij toebehoort, het hoofd buigt, al biddend Mijn aanwezigheid zoekt en terugkeert van zijn dwaalwegen, dan zal Ik het aanhoren vanuit de hemel, zijn zonden vergeven en het land genezen.
Read More
Toen Salomo zijn gebed tot de HEER beëindigd had, daalde er vuur uit de hemel neer, dat het brandoffer en de vredeoffers verteerde. De majesteit van de HEER vulde de tempel. De priesters konden niet naar binnen gaan, want de tempel was gevuld door de majesteit van de HEER. Alle Israëlieten zagen het vuur en de majesteit van de HEER op de tempel neerdalen. Ze knielden op het plaveisel neer, bogen diep voorover en loofden de HEER: ‘Hij is goed, eeuwig duurt Zijn trouw.’ Samen met de Israëlieten droeg de koning offers op aan de HEER. Hij liet tweeëntwintigduizend runderen en honderdtwintigduizend schapen en geiten slachten om samen met het volk de tempel in te wijden.
Read More
Wanneer ze tegen U zondigen – er is immers geen mens die niet zondigt – en U hen uit woede uitlevert aan vijanden die hen gevangennemen en meevoeren naar een ander land, hetzij ver weg of dichtbij, en wanneer ze dan in hun ballingsoord tot inkeer komen en zich in dat vreemde land smekend tot U wenden en belijden dat ze hebben gezondigd, dat ze verkeerd hebben gedaan en slecht hebben gehandeld,
Read More
Aanhoor hen vanuit de hemel en vergeef Uw dienaren, Uw volk Israël, wat ze hebben misdaan. Wijs hun de juiste levensweg en laat het regenen op Uw land, dat U als erfdeel aan Uw volk gegeven hebt. Wanneer er in het land hongersnood of pest uitbreekt, wanneer het gewas wordt getroffen door korenbrand, meeldauw of vraatzuchtige sprinkhanen, wanneer het volk in eigen land door vijanden bedreigd wordt, wanneer er kortom bij enige ramp of ziekte ook maar iemand van Uw volk Israël een smeekgebed tot U richt en zijn handen heft in de richting van deze tempel –
Read More
U hebt U gehouden aan wat U Uw dienaar, mijn vader David, hebt beloofd. U hebt het niet bij woorden gelaten, maar U bent vandaag Uw belofte daadwerkelijk nagekomen. Daarom vraag ik U, HEER, God van Israël, of U zich ook wilt blijven houden aan wat U Uw dienaar, mijn vader David, hebt beloofd, namelijk dat U zijn nakomelingen de troon van Israël nooit zult ontzeggen, zolang wij tenminste op het rechte pad blijven door Uw wetten in acht te nemen, zoals ook hij U toegewijd was. Welnu, HEER, God van Israël, moge de belofte die U Uw dienaar David hebt gedaan, bewaarheid worden. Zou God werkelijk bij de mensen op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan U niet bevatten, laat staan dit huis dat ik voor U heb gebouwd.
Read More
Toen sprak Salomo: ‘HEER, U hebt gezegd dat U in een donkere wolk wilde wonen. Welnu, ik heb voor U een vorstelijk huis gebouwd, dat voor altijd Uw woning kan zijn.’ Hierna keerde de koning zich om en zegende de gemeenschap van Israël. Toen iedereen was gaan staan, zei hij: ‘Geprezen zij de HEER, de God van Israël, die het niet bij woorden heeft gelaten maar Zijn belofte aan mijn vader David daadwerkelijk is nagekomen. Hij heeft gezegd: “Nooit, vanaf de dag dat Ik Mijn volk uit Egypte heb weggeleid, heb Ik een van de steden van Israëls stammen uitgekozen om er een tempel te laten bouwen waar Mijn naam zou wonen. En nooit heb Ik iemand aangewezen om als vorst over Mijn volk, Israël, te regeren.
Read More
Op het moment dat de priesters uit het heiligdom naar buiten kwamen – alle priesters hadden zich zonder uitzondering geheiligd, ook zij die volgens het rooster geen dienst hadden, en alle Levitische zangers, te weten Asaf, Heman, Jedutun en hun zonen en broers, gekleed in fijn linnen,
Read More
Daarna liet koning Salomo de oudsten van Israël en de stamhoofden, allen die aan het hoofd van een familie stonden, naar Jeruzalem komen om de ark van het verbond met de HEER over te brengen vanuit de Davidsburcht, de bergvesting op de Sion. Alle Israëlieten kwamen voor het feest in de zevende maand naar de koning. Toen alle oudsten van Israël aanwezig waren, namen de Levieten de ark op.
Read More
Churam maakte ook nog vuurbekkens, vuurscheppen en offerschalen, en daarmee was het werk dat koning Salomo hem voor de tempel van God had opgedragen voltooid. De twee zuilen met de twee bolvormige kapitelen erop, het vlechtwerk waarmee die kapitelen op de zuilen waren omhuld, de vierhonderd granaatappels die in twee rijen aan het vlechtwerk om de bolvormige kapitelen op elk van de zuilen hingen, de onderstellen met de spoelbekkens erop, de Zee, waarvan er maar één was, met de twaalf runderen eronder, en de vuurbekkens, vuurscheppen, drietandige vorken en alle bijbehorende voorwerpen die meester Churam in opdracht van koning Salomo voor de tempel van de HEER had gemaakt,
Read More
Salomo liet een bronzen altaar maken van twintig el lang, twintig el breed en tien el hoog. Hij liet ook de Zee maken, een bekken van gegoten brons, vijf el hoog, met een middellijn van tien el en een omtrek van dertig el. Aan de onderkant was het omkranst met een band van tien el lang, die bestond uit twee rijen runderen, en die met het bekken was meegegoten. Het bekken rustte op twaalf runderen: drie met hun kop naar het noorden, drie met hun kop naar het westen, drie met hun kop naar het zuiden en drie met hun kop naar het oosten;
Read More
Voor het allerheiligste liet Salomo twee cherubfiguren maken, die hij liet vergulden. Hun vleugels hadden een gezamenlijke lengte van twintig el. Elke cherub had twee vleugels van elk vijf el lang, waarvan één vleugel de wand raakte en de andere de vleugel van de andere cherub. Samen hadden hun vleugels dus een spanwijdte van twintig el.
Read More
Toen begon Salomo met de bouw van de tempel voor de HEER, in Jeruzalem, op de berg Moria, waar zijn vader David een verschijning had gehad, op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan die David als bouwplaats had aangewezen. Salomo begon met de bouw op de tweede dag van de tweede maand in het vierde jaar van zijn regering. Het grondplan dat Salomo bij de bouw van de tempel voor God volgde, mat zestig el in de lengte en twintig el in de breedte (volgens de oude maat).
Read More
Koning Churam van Tyrus stuurde Salomo een brief met het volgende antwoord: ‘Omdat de HEER Zijn volk liefheeft, heeft Hij u als koning over hen aangesteld.’ De brief vervolgde: ‘Geprezen zij de HEER, de God van Israël, de Schepper van hemel en aarde, die aan koning David een wijze zoon heeft gegeven die over verstand en inzicht beschikt en een tempel wil bouwen voor de HEER en een koninklijk paleis voor zichzelf. Ik stuur u hierbij iemand die over groot vakmanschap beschikt, meester Churam.
Read More
Salomo besloot een tempel te bouwen voor de naam van de HEER, en een koninklijk paleis voor zichzelf. Hij beschikte over zeventigduizend sjouwers en tachtigduizend steenhouwers in het gebergte, die onder leiding stonden van zesendertighonderd opzichters. Hij stuurde afgezanten naar koning Churam van Tyrus met het volgende verzoek: ‘Indertijd hebt u mijn vader David cederhout geleverd voor de bouw van een paleis. Nu wil ik beginnen met de bouw van een tempel voor de naam van de HEER, mijn God. Die zal ik aan Hem wijden om Hem er reukoffers te brengen,
Read More
Salomo bracht wagens en paarden bijeen. Hij bezat veertienhonderd wagens en twaalfduizend paarden, die hij deels in Jeruzalem bij zich hield en deels onderbracht in garnizoenssteden verspreid over het land. Dankzij koning Salomo waren zilver en goud in Jeruzalem even gewoon als steen en was er aan cederhout net zo’n overvloed als aan wilde vijgenbomen in het heuvelland.
Read More
Salomo, de zoon van David, verstevigde zijn positie als koning. De HEER, zijn God, stond hem ter zijde en maakte hem buitengewoon machtig. Salomo ontbood de vertegenwoordigers van heel Israël: de bevelhebbers over duizend man en die over honderd, de rechters en alle leiders, alle familiehoofden, kortom, de hele gemeenschap van Israël. Samen met hen ging hij naar de offerhoogte van Gibeon. Daar stond de ontmoetingstent van God, die Mozes, de dienaar van de HEER, in de woestijn had gemaakt. De ark van God daarentegen was door David opgehaald uit Kirjat-Jearim en overgebracht naar Jeruzalem, naar de tent die hij ervoor had opgericht.
Read More
De volgende dag brachten ze vredeoffers en brandoffers aan de HEER: duizend stieren, duizend volwassen rammen en duizend jonge rammen, en de bijbehorende wijnoffers. Voor de verzamelde Israëlieten werd een enorm aantal dieren geslacht. Vol blijdschap aten en dronken ze die dag ten overstaan van de HEER. Davids zoon Salomo werd ten tweeden male tot koning uitgeroepen. Ten overstaan van de HEER zalfde men hem tot vorst, en Sadok tot hogepriester.
Read More
Toen loofde David de HEER, ten aanhoren van de hele gemeenschap. Hij zei: ‘Geprezen bent U, HEER, God van onze voorvader Israël, voor altijd en eeuwig. U, HEER, bent groots en machtig, vol luister, roem en majesteit. Alles in de hemel en op aarde behoort U toe, HEER, U bezit het koningschap en de heerschappij. Roem en rijkdom zijn van U afkomstig, U heerst over alles. In Uw hand liggen macht en kracht besloten, U beslist wie groot en machtig is. Daarom danken wij U, onze God, en prijzen wij Uw luisterrijke naam. Wat ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zijn gebleken zoveel kostbaarheden af te staan?
Read More
Daarna wendde David zich tot de verzamelde Israëlieten: ‘God heeft mijn zoon Salomo uitgekozen, hem alleen, een jongeman nog, zonder ervaring. Zijn taak is zwaar, want de burcht die hij moet bouwen is niet voor een mens bestemd, maar voor God, de HEER. Ikzelf heb me tot het uiterste ingespannen om zo veel mogelijk materiaal voor de tempel van mijn God bijeen te brengen: ik heb goud verzameld voor de gouden voorwerpen, zilver voor die van zilver, koper voor die van koper, ijzer voor die van ijzer, hout voor die van hout, en verder een grote hoeveelheid onyx en edelstenen om in te zetten, mozaïeksteentjes om in te leggen en allerlei andere kostbare gesteenten en soorten marmer.
Read More
David overhandigde zijn zoon Salomo het bouwplan van de voorhal en de achterliggende vertrekken, van de schatkamers, de bovenzalen, de binnenvertrekken en de ruimte voor de verzoeningsrite. Daarbij was ook omschreven hoe alles hem verder voor de geest stond: de tempelhoven en de voorraadkamers, de schatkamers van de tempel van God en de schatkamers voor de wijgeschenken, het dienstrooster van de priesters en de Levieten, de tempeldiensten en de voorwerpen die daarbij gebruikt moesten worden, tot en met het gewicht aan goud of zilver dat de voorwerpen voor de verschillende diensten moesten hebben, namelijk het gewicht aan goud voor elk van de gouden lampenstandaards en de bijbehorende lampen,
Read More
David riep alle leiders van Israël in Jeruzalem bijeen: de stamhoofden, de hoofden van dienst, de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man, de opzichters over het vee en de bezittingen van de koning en zijn zonen, de kamerheren, de helden, kortom alle invloedrijke personen. Koning David ging staan en zei: ‘Mijn broeders, mijn volk, hoor mij aan. Ik had graag zelf een tempel gebouwd waarin de ark van het verbond met de HEER, de voetenbank van onze God, een rustplaats zou vinden. Ik was al met de voorbereidingen begonnen, maar God zei tegen mij: “Jij zult voor Mijn naam geen huis bouwen, want je hebt oorlogen gevoerd en bloed vergoten.”
Read More
Azmawet, de zoon van Adiël, kreeg de verantwoordelijkheid voor de koninklijke magazijnen. Jonatan, de zoon van Uzzia, kreeg de verantwoordelijkheid voor de voorraden in de rest van het land, in de steden en dorpen en versterkte opslagplaatsen. Ezri, de zoon van Kelub, kreeg de verantwoordelijkheid voor de landarbeiders die de akkers bewerkten. Simi uit Rama kreeg de verantwoordelijkheid voor de wijngaarden en de Sifmiet Zabdi voor de kelders waarin de wijn werd bewaard.
Read More
De tiende afdeling, voor de tiende maand, stond onder bevel van Maharai uit Netofa, uit de familie van Zerach. Zijn afdeling telde vierentwintigduizend man. De elfde afdeling, voor de elfde maand, stond onder bevel van Benaja uit Piraton, uit de stam Efraïm. Zijn afdeling telde vierentwintigduizend man. De twaalfde afdeling, voor de twaalfde maand, stond onder bevel van Cheldai uit Netofa, uit de familie van Otniël. Zijn afdeling telde vierentwintigduizend man.
Read More
Hier volgen de Israëlieten die in afdelingen van vierentwintigduizend man bij toerbeurt één maand per jaar opkwamen, met hun familiehoofden en de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man, die samen met hun ambtenaren alles wat de dienstplicht betrof voor de koning regelden. Aan het hoofd van de eerste afdeling, voor de eerste maand, stond Jasobam, de zoon van Zabdiël, uit de familie van Peres. Zijn afdeling telde vierentwintigduizend man. Hij voerde het bevel over de legeraanvoerders van de eerste maand. Aan het hoofd van de afdeling voor de tweede maand stond Dodai uit Achoach.
Read More
Kenanja en zijn zonen, uit de familie van Jishar, werden benoemd als griffiers en rechters buiten Jeruzalem. Chasabja en zijn verwanten, zeventienhonderd aanzienlijke mannen uit de familie van Chebron, behartigden de staatszaken van Israël in het gebied ten westen van de Jordaan.
Read More
Andere Levieten kregen de volgende taken: Achia werd belast met het toezicht op de schatkamers van de tempel van God en de schatkamers waar de wijgeschenken werden bewaard. Ook Jechiëls nakomelingen Zetam en zijn broer Joël, uit de familie van Ladan, werden belast met het toezicht op de schatkamers van de tempel van de HEER. De hoofden van de familie van de Gersoniet Ladan waren namelijk afstammelingen van Jechiël.
Read More
Net zoals hun verwanten deden ook de poortwachters, in afdelingen ingedeeld naar hun hoofdmannen, bij toerbeurt dienst bij de tempel van de HEER. De verschillende poorten werden door loting aan de hoofdmannen toegewezen, zonder onderscheid te maken tussen jong en oud. Het lot voor de wacht in het oosten viel op Selemja.
Read More
De afdelingen van de poortwachters: Uit de familie van Korach: Meselemja, de zoon van Kore uit de familie van Asaf. Meselemja had de volgende zonen: Zecharja, de oudste, Jediaël, de tweede, Zebadja, de derde, Jatniël, de vierde, Elam, de vijfde, Jochanan, de zesde, en Eljoënai, de zevende. Obed-Edom had de volgende zonen: Semaja, de oudste, Jozabad, de tweede, Joach, de derde, Sachar, de vierde, Netanel, de vijfde, Ammiël, de zesde, Issachar, de zevende, en Peülletai, de achtste – God had hem rijk gezegend.
Read More
De zangers werden door loting in wisseldienst ingedeeld, zonder onderscheid te maken tussen oud en jong, volleerde zangers en leerlingen. Het eerste lot viel op de familie van Asaf, op Josef; het tweede viel op Gedalja, met zijn verwanten en zonen samen twaalf man; het derde op Zakkur, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; het vierde op Jisri, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; het vijfde op Netanja, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; het zesde op Bukkiahu, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man; het zevende op Jesarela, met zijn zonen en verwanten samen twaalf man;
Read More
De nakomelingen van Asaf, Heman en Jedutun werden door David en de hoofden van de eredienst van de gewone taken vrijgesteld om de lofliederen te zingen onder begeleiding van lieren, harpen en cimbalen. Hier volgt de lijst van de mannen die deze taak moesten verrichten: Uit de familie van Asaf: Zakkur, Josef, Netanja en Asarela, zonen van Asaf. Zij begeleidden Asaf wanneer hij de lofliederen zong volgens de aanwijzingen van de koning. Uit de familie van Jedutun: Jedutuns zes zonen Gedalja, Seri, Jesaja, Chasabja en Mattitja.
Read More
De indeling van de overige Levieten: Zoon van Amram: Subaël; zoon van Subaël: Jechdejahu. Rechabja; zoon van Rechabja: Jissia, een familiehoofd. De Jisharieten: Selomot; zonen van Selomot: Jachat en Benai. Zoon van Uzziël: Micha; zoon van Micha: Samir. De broer van Micha: Jissia; zoon van Jissia: Zecharja. Zonen van Merari: Machli en Musi.
Read More
De nakomelingen van Aäron, ingedeeld in afdelingen: Zonen van Aäron: Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar. Nadab en Abihu stierven eerder dan hun vader en lieten geen zonen na, zodat alleen Eleazar en Itamar het priesterambt uitoefenden. Samen met Sadok uit de familie van Eleazar en Achimelech uit de familie van Itamar deelde David de nakomelingen van Aäron in een dienstrooster in. De familie van Eleazar bleek meer familiehoofden te tellen dan de familie van Itamar, daarom werd de familie van Eleazar naar zestien hoofden ingedeeld en de familie van Itamar naar acht.
Read More
Zonen van Merari: Machli en Musi. Zonen van Machli: Elazar en Kis. Elazar had toen hij stierf geen zonen, alleen dochters. Hun neven, de zonen van Kis, namen hen in hun familie op door met hen te trouwen. Musi had drie zonen: Machli, Eder en Jeremot. Dit waren de nakomelingen van Levi, ingedeeld naar familie, de dienstafdelingen onder leiding van de familiehoofden. Zij werden voortaan vanaf de leeftijd van twintig jaar hoofdelijk geteld en met naam en toenaam geregistreerd voor de dienst in de tempel van de HEER. David had namelijk gezegd: ‘De HEER, de God van Israël, heeft Zijn volk rust gegeven. Hij zal nu voor altijd in Jeruzalem komen wonen.
Read More
Toen David oud was geworden en zijn levenseinde naderde, riep hij zijn zoon Salomo tot koning van Israël uit. Nadat hij de leiders van Israël en de priesters en Levieten bijeen had geroepen, werden alle mannelijke Levieten van dertig jaar en ouder hoofdelijk geteld: het waren er achtendertigduizend. Vierentwintigduizend van hen kregen de verantwoordelijkheid voor de eredienst in de tempel van de HEER; zesduizend werden aangesteld als griffiers en rechters, vierduizend als poortwachters en vierduizend kregen tot taak de lofzang voor de HEER te begeleiden ‘op,’ zoals David zei, ‘de instrumenten die ik voor dat doel heb laten maken.’ David deelde de Levieten in afdelingen in, naar de families van Gerson, Kehat en Merari. De Gersonieten: Ladan en Simi. Ladan had drie zonen: Jechiël, de belangrijkste, Zetam en Joël.
Read More
Wanneer je je houdt aan de bepalingen en regels die de HEER met betrekking tot Israël aan Zijn dienaar Mozes heeft opgedragen, zul je zeker slagen. Wees vastberaden en standvastig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen. Kijk, ik heb al voorbereidingen getroffen voor de bouw van een tempel voor de HEER en daarbij kosten noch moeite gespaard: honderdduizend talent goud en een miljoen talent zilver, een hoeveelheid koper en ijzer, niet te wegen zo groot, en een voorraad balken en stenen.
Read More
David gaf opdracht om alle vreemdelingen in Israël op te roepen en stelde hen aan als steenhouwers om stenen te houwen voor de bouw van de tempel van God. Hij legde een grote voorraad ijzer aan om er spijkers en klinknagels voor de poortdeuren van te maken, een grote voorraad koper, zo veel dat het niet te wegen was, en verzamelde een ontelbaar aantal cederstammen, die hem door de Sidoniërs en Tyriërs in overvloed werden geleverd. David dacht namelijk bij zichzelf: Mijn zoon Salomo is nog jong en onervaren, en de tempel die voor de HEER zal worden gebouwd moet zo groots en indrukwekkend worden dat hij over de hele wereld geroemd en bewonderd wordt.
Read More
David betaalde Ornan zeshonderd sjekel goud voor het terrein. Hij bouwde er een altaar voor de HEER en bracht brandoffers en vredeoffers. Hij riep de HEER aan, en de HEER antwoordde hem door vanuit de hemel vuur te laten neerdalen op het altaar waarop het brandoffer lag.
Read More
De HEER liet in Israël de pest uitbreken. Zeventigduizend Israëlieten vonden de dood. God stuurde Zijn engel ook naar Jeruzalem om daar dood en verderf te zaaien, maar toen Hij het onheil zag dat werd aangericht, begon Hij het te betreuren. ‘Genoeg!’ zei Hij tegen de engel. ‘Laat je hand zakken!’ De engel van de HEER stond bij het bergterras waar de Jebusiet Ornan zijn graan dorste. Toen David opkeek zag hij de engel van de HEER tussen aarde en hemel staan, het blanke zwaard uitgestrekt over Jeruzalem. David en de oudsten wierpen zich, gehuld in een boetekleed, ter aarde en David zei tegen God: ‘Ik was het toch die opdracht heeft gegeven tot een volkstelling?
Read More
Satan keerde zich tegen Israël en zette David ertoe aan in Israël een volkstelling te houden. De koning zei tegen Joab en tegen de bevelhebbers van het leger: ‘Houd in Israël een volkstelling, van Dan tot Berseba, en breng mij de uitslag, zodat ik weet hoe groot het is.’ Joab antwoordde: ‘Al zou de HEER Zijn volk nog honderdmaal zo groot maken als nu, mijn heer en koning, het blijven allen dienaren van mijn heer. Dus waarom wilt u dit? Waarom zou u schuld op Israël laden?’ Maar het woord van de koning was wet, dus ging Joab op weg. Hij trok heel het land door, en ten slotte kwam hij weer terug in Jeruzalem. Hij meldde de uitkomst van de volkstelling aan David: Israël telde één miljoen honderdduizend mannen die de wapens konden hanteren en Juda vierhonderdzeventigduizend.
Read More
Enige tijd later was er een veldslag tegen de Filistijnen, bij Gezer. Maar Sibbechai uit Chusa doodde de Refaïet Sippai, en daarop gaven de Filistijnen zich gewonnen. Tijdens een andere veldslag tegen de Filistijnen werd Lachmi, de broer van Goliat uit Gat, gedood door Elchanan, de zoon van Jaïr.
Read More
Bij het aanbreken van het voorjaar, de tijd waarin koningen gewoonlijk ten strijde trekken, leidde Joab een verwoestende veldtocht door Ammon. Hij sloeg het beleg voor Rabba, terwijl David zelf in Jeruzalem achterbleef. Nadat Joab de stad had ingenomen en met de grond gelijk gemaakt, nam David de koning van de Ammonieten de kroon van het hoofd.
Read More
Joab, die zag dat hij op twee fronten werd bedreigd, koos de allerbeste soldaten van Israël uit en stelde deze op tegen de Arameeërs. De rest van de soldaten plaatste hij onder bevel van zijn broer Absai en stelde hij op tegen de Ammonieten. Daarbij zei hij: ‘Als de Arameeërs sterker blijken dan ik, kom jij mij te hulp, en als de Ammonieten sterker blijken dan jij, zal ik jou helpen. Wees sterk! Laten we onze krachten bundelen omwille van ons volk en de steden van onze God; de HEER zal doen wat Hij het beste vindt.’
Read More
Enige tijd later stierf Nachas, de koning van Ammon. Zijn zoon volgde hem op. Toen zei David: ‘Ik wil Chanun, de zoon van Nachas, op gepaste wijze behandelen, want zijn vader heeft mij ook altijd op gepaste wijze behandeld,’ en hij stuurde afgezanten om hem zijn deelneming te betuigen met het verlies van zijn vader. Toen de afgezanten in Ammon waren aangekomen om Chanun Davids deelneming over te brengen, zeiden de raadsheren van Ammon tegen Chanun: ‘Dacht u dat David u zijn deelneming laat overbrengen omdat hij de nagedachtenis van uw vader wil eren?
Read More
David regeerde over heel Israël. Hij behandelde zijn onderdanen goed en rechtvaardig. Joab, de zoon van Seruja, was opperbevelhebber van het leger; Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier; Sadok, de zoon van Achitub, en Abjatar, de zoon van Abimelech, waren priester;
Read More
Enige tijd later versloeg David de Filistijnen. Hij onderwierp hen en ontnam hun Gat en de omliggende dorpen. Ook de Moabieten versloeg hij. Sindsdien waren de Moabieten aan David onderworpen en moesten ze schatting afdragen. Bij Hamat versloeg hij Hadadezer, de koning van Soba, toen deze op weg was om zijn macht te vestigen over het gebied langs de Eufraat. David veroverde duizend strijdwagens op hem en nam zevenduizend wagenmenners en twintigduizend man voetvolk gevangen. De strijdwagens schakelde hij uit door van alle paarden, op honderd span na, de pezen door te laten snijden. Van de Arameeërs uit de buurt van Damascus die koning Hadadezer van Soba te hulp kwamen, versloeg David er tweeëntwintigduizend.
Read More
Natan bracht alles wat hij had gezien en gehoord aan David over. Koning David ging het heiligdom binnen, nam plaats voor de HEER en bad: ‘Wie ben ik, HEER, mijn God, wat is mijn familie, dat U mij zo ver hebt gebracht? En alsof dat nog niet genoeg was, God, hebt U ook gesproken over de toekomst van mijn koningshuis. U hebt mij uitgekozen als kroon op de mensheid, door God, de HEER, verheven. Wat kan ik verder nog zeggen over de grote eer die U mij bewijst? U kent Uw dienaar. Omwille van Uw dienaar, HEER, en in overeenstemming met Uw voornemen, hebt U al deze grootse dingen gedaan en ze bekendgemaakt.
Read More
Toen David zijn intrek had genomen in het paleis, zei hij tegen de profeet Natan: ‘Nu woon ik hier in een paleis van cederhout, terwijl de ark van het verbond met de HEER in een tent staat.’ ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘God staat u immers ter zijde.’ Maar diezelfde nacht richtte God zich tot Natan: ‘Zeg tegen Mijn dienaar David: “Dit zegt de HEER: Jij zult voor Mij geen huis bouwen om in te wonen. Nooit heb Ik in een huis gewoond, vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! In tent en tabernakel ging Ik van de ene verblijfplaats naar de andere.
Read More
Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe, geducht is Hij, meer dan alle goden. De goden van de volken zijn minder dan niets, maar de HEER: Hij heeft de hemel gemaakt. Glans en glorie gaan voor Hem uit, macht en luister vullen Zijn woning. Erken de HEER, stammen en volken, erken de HEER, Zijn majesteit en macht, erken de HEER, de majesteit van Zijn naam, draag geschenken voor Hem aan. Buig u voor de HEER in Zijn heilige glorie, huiver, heel de aarde, wanneer Hij verschijnt. Vast staat de wereld, ze wankelt niet. Laat de hemel zich verheugen, de aarde juichen. Zeg onder de volken: “De HEER is Koning.” Laat bruisen de zee en het leven dat haar vult, laat het veld juichen en alles wat daar groeit,
Read More
De ark van God werd neergezet in de tent die David had laten oprichten, en men bracht brandoffers en vredeoffers aan God. Na afloop daarvan zegende David het volk in de naam van de HEER. Aan alle Israëlieten, zowel de mannen als de vrouwen, liet hij brood, gedroogde dadels en rozijnen uitdelen. David stelde de volgende Levieten aan om dienst te doen bij de ark van de HEER door de HEER, de God van Israël, te roemen, te loven en te prijzen: Asaf als leider en Zecharja als zijn helper. Jeïel, Semiramot, Jechiël, Mattitja, Eliab, Benaja, Obed-Edom en Jeïel moesten de harpen en lieren bespelen, en Asaf moest de cimbalen slaan. De priesters Benaja en Jachaziël moesten voortdurend op de trompetten blazen voor de ark van het verbond met God.
Read More
Zij werden bijgestaan door hun verwanten Zecharja, Ben, Jaäziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, en Obed-Edom en Jeïel, de poortwachters. De zangers Heman, Asaf en Etan lieten de koperen cimbalen klinken, Zecharja, Aziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja bespeelden de harpen, die in een hoge toonsoort waren gestemd, en Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, Obed-Edom, Jeïel en Azazjahu de lager gestemde lieren. Kenanja, een van de Levitische familiehoofden, had de leiding van de stoet.
Read More
David liet voor zichzelf een paleis bouwen in de Davidsburcht en maakte voor de ark van God een plaats gereed door er een tent voor te laten oprichten. Daarna verklaarde hij dat alleen de Levieten de ark van God mochten dragen, want hen had de HEER aangewezen om Zijn ark te dragen en Hem voor altijd te dienen. Vervolgens liet hij heel Israël in Jeruzalem bijeenkomen om de ark van de HEER over te brengen naar de plaats die hij in gereedheid had gebracht. Hij riep de nakomelingen van Aäron en de Levieten bijeen: uit de familie van Kehat: honderdtwintig man onder leiding van Uriël; uit de familie van Merari: tweehonderdtwintig man onder leiding van Asaja;
Read More
Toen de Filistijnen hoorden dat David tot koning van heel Israël was gezalfd, rukten ze met al hun troepen uit omdat ze hem wilden overmeesteren. Zodra David dit vernam, trok hij hun tegemoet. De hele vallei van Refaïm stond al vol Filistijnen. David wendde zich tot God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U ze aan mij uitleveren?’ De HEER antwoordde: ‘Ga op hen af! Ik zal de Filistijnen aan je uitleveren.’ Ze trokken op naar Baäl-Perasim.
Read More
Koning Churam van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en metselaars en timmerlieden voor de bouw van een paleis. David besefte dat de HEER hem had aangesteld als vorst over Israël, want Hij had hem ten behoeve van Israël, Zijn volk, tot een machtig koning gemaakt.
Read More
Nadat David met al zijn legeraanvoerders had beraadslaagd, met de bevelhebbers over duizend man en die over honderd, zei hij tegen de gemeenschap van Israël: ‘Als u het ermee eens bent, en als de HEER, onze God, ons vrij baan geeft, laten we dan boden sturen naar onze verwanten die in de verschillende gebieden van Israël zijn achtergebleven, ook naar de priesters en de Levieten in hun steden met de omliggende weidegronden, en hun vragen zich bij ons te voegen. Ik stel voor dat wij de ark van onze God, waar we ons in de tijd van Saul niet om hebben bekommerd, hierheen halen.’ De hele vergadering stemde ermee in, want het volk achtte het juist.
Read More
Dit zijn de aantallen van de bewapende krijgers die zich in Hebron bij David voegden om Sauls koningschap op hem over te dragen, zoals de HEER had beschikt: Judeeërs, uitgerust met grote schilden en lansen: 6800 gewapende mannen; uit de stam Simeon: 7100 dappere krijgslieden; van de Levieten: 4600 man, onder wie Jojada, de leider van de nakomelingen van Aäron, met 3700 man, en Sadok, een jonge krijgsman, met 22 legeraanvoerders uit de familie van zijn vader; uit de stam Benjamin, de verwanten van Saul: 3000 man (tot dan toe was de meerderheid van Benjamin het huis van Saul trouw gebleven); uit de stam Efraïm: 20.800 dappere krijgslieden, die bij hun families in hoog aanzien stonden;
Read More
Toen nam een geest bezit van Amasai, de aanvoerder van de dertig helden, en hij zei: ‘Voor u zijn wij gekomen, David! Wij steunen de zoon van Isaï! Vrede zij met u, en met hen die u steunen, want uw God steunt u.’ Daarop nam David hen in zijn bende op en benoemde hij hen tot bevelhebbers. Uit de stam Manasse liepen mensen naar David over toen hij met de Filistijnen tegen Saul ten strijde trok.
Read More
Hier volgen degenen die zich in Siklag bij David aansloten toen hij zich voor Saul, de zoon van Kis, moest schuilhouden. Onder deze vechtlustige medestrijders waren ook stamgenoten van Saul uit Benjamin. Zij waren uitgerust met pijlen en bogen en met slingers, die ze zowel met de rechter- als met de linkerhand konden hanteren. Hun aanvoerder was Achiëzer, de zoon van Semaä uit Gibea. Verder diens broer Joas; Jeziël en Pelet, de zonen van Azmawet; Beracha en Jehu uit Anatot; Jismaja uit Gibeon, een van de dertig helden en tevens hun aanvoerder; Jirmeja, Jachaziël, Jochanan en Jozabad uit Gedera; Eluzai, Jerimot, Bealja, Semarja en Sefatja uit Charuf;
Read More
Ook versloeg hij eens een Egyptenaar, een reus van wel vijf el lang. De Egyptenaar was gewapend met een speer zo dik als de boom van een weefgetouw, maar Benaja ging op hem af met een stok, sloeg hem de speer uit handen en doodde hem ermee. Zulke heldendaden verrichtte Benaja, de zoon van Jojada, en zo maakte hij naam bij het beroemde drietal. Hij was een van de aanzienlijksten van de dertig helden, maar met het beroemde drietal kon hij zich niet meten. David benoemde hem tot commandant van zijn lijfwacht. Tot de helden van het leger behoorden verder: Asaël, een broer van Joab; Elchanan, de zoon van Dodo, uit Betlehem;
Read More
Hieronder volgen de belangrijkste helden van David. Zij, en trouwens heel Israël, maakten zich sterk voor zijn aanspraken op de troon en riepen hem tot koning uit, zoals de HEER met betrekking tot Israël had gezegd, en ze bleven hem ook daarna steunen. Dit is de lijst van Davids helden: Jasobam uit Chachmon was de belangrijkste van het beroemde drietal. Hij doorboorde met zijn speer driehonderd mannen in één gevecht. De tweede van de drie helden was Elazar, een zoon van Dodo uit Achoach. Hij was met David in Pas-Dammim toen de Filistijnen hun troepen daar voor de strijd hadden samengetrokken bij een akker met gerst. Het leger van Israël was op de vlucht geslagen, maar zij stelden zich op de akker op en wisten die te behouden;
Read More
De Israëlieten kwamen bij David in Hebron en zeiden tegen hem: ‘Hier zijn we, uw eigen vlees en bloed. Ook vroeger al, toen Saul nog koning was, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. De HEER, uw God, heeft u beloofd: “Jij zult Mijn volk, Israël, weiden; jij zult vorst over Mijn volk Israël zijn.”’ De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot David ten overstaan van de HEER een verdrag met hen, en zij zalfden hem tot koning van Israël, zoals de HEER bij monde van Samuël had voorzegd.
Read More
De Filistijnen leverden slag met Israël. Het leger van Israël sloeg op de vlucht en velen sneuvelden in het Gilboagebergte. De Filistijnen drongen tot dicht bij Saul en zijn zonen door en doodden zijn drie zonen Jonatan, Abinadab en Malkisua. Toen richtte de strijd zich in alle hevigheid tegen Saul zelf. De Filistijnse boogschutters hadden hem al onder schot, en Saul werd zo bang dat hij zijn wapendrager beval: ‘Trek je zwaard en steek me dood, want ik wil niet dat die onbesnedenen zich op me gaan uitleven.’ Maar de wapendrager schrok ervoor terug en weigerde. Toen nam Saul zelf zijn zwaard en stortte zich erin. Toen de wapendrager zag dat Saul dood was, stortte ook hij zich in het zwaard en vond de dood.
Read More
In Gibeon woonde de stichter van Gibeon, Jeïel, met zijn vrouw, die Maächa heette, en zijn zonen: Abdon, de oudste, en Sur, Kis, Baäl, Ner en Nadab, Gedor, Achio, Zecharja en Miklot. Miklot verwekte Simam. Zij volgden het voorbeeld van hun verwanten en vestigden zich bij hen in Jeruzalem.
Read More
Andere Levieten waren verantwoordelijk voor de voorwerpen die nodig waren bij de eredienst en die voor en na gebruik werden geteld, of voor de andere gewijde voorwerpen en benodigdheden, de tarwebloem, de wijn, de olijfolie, de wierook en het reukwerk. Het samenstellen van de welriekende mengsels was echter voorbehouden aan de leden van bepaalde priesterfamilies.
Read More
De poortwachters waren Sallum, Akkub, Talmon en Achiman. (Sallum, die familie was van de drie anderen, was de belangrijkste. De oostelijke poort, de Koningspoort, wordt tot op de dag van vandaag bewaakt door zijn rechtstreekse afstammelingen.) Zij behoorden tot de poortwachters uit het kamp van de Levieten. Sallum, die een nakomeling was van Kore, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach, was samen met zijn verwanten uit de familie van Korach belast met de bewaking van de ingang van de tent, zoals hun voorouders vroeger de toegang tot het kamp van de HEER hadden bewaakt.
Read More
De Judeeërs waren vanwege hun ontrouw als ballingen naar Babylonië gevoerd. Nu keerden de rechtmatige eigenaars weer terug naar hun bezittingen in de verschillende steden: gewone Israëlieten, priesters, Levieten en tempelknechten. In Jeruzalem vestigden zich families uit de stammen Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse: Utai, de zoon van Ammihud, die de zoon was van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, uit de familie van Juda’s zoon Peres. Van de Silonieten: Asaja, de oudste, en zijn zonen. Uit de familie van Zerach: Jeüel. In totaal zeshonderdnegentig Judeeërs. Uit de stam Benjamin: Sallu, die de zoon was van Mesullam, de zoon van Hodawja, de zoon van Hassenua;
Read More
In Gibeon woonde de stichter van Gibeon met zijn vrouw, die Maächa heette, en zijn zonen: Abdon, de oudste, en Sur, Kis, Baäl en Nadab, Gedor, Achio en Zecher. Miklot verwekte Sima. Zij volgden het voorbeeld van hun verwanten en vestigden zich bij hen in Jeruzalem. Ner verwekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonatan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. De zoon van Jonatan was Meribbaäl.
Read More
Benjamin verwekte vijf zonen: Bela, de oudste, Asbel, de tweede, Achrach, de derde, Nocha, de vierde, en Rafa, de vijfde. Bela had de zonen Addar, Gera, Abihud, Abisua, Naäman, Achoach, Gera, Sefufan en Churam. En dit zijn de zonen van Echud – zij waren de familiehoofden van de inwoners van Geba, die als ballingen naar Manachat werden gevoerd: Naäman, Achia en Gera. Onder Gera’s leiding werden ze weggevoerd. Hij verwekte Uzza en Achichud.
Read More
Kinderen van Aser: Jimna, Jiswa, Jiswi, Beria en hun zuster Serach. Zonen van Beria: Cheber en Malkiël, de stichter van Bir-Zaït. Cheber verwekte Jaflet, Somer, Chotam en hun zuster Sua. Zonen van Jaflet: Pasach, Bimhal en Aswat; zij waren de zonen van Jaflet.
Read More
Zoon van Manasse: Asriël. Zijn Aramese bijvrouw baarde Machir, de vader van Gilead. Machir nam vrouwen voor Chuppim en Suppim. Zijn zuster heette Maächa. Een andere nakomeling van Manasse heette Selofchad. Selofchad kreeg dochters. Machirs vrouw Maächa baarde een zoon, die zij Peres noemde. Zijn broer heette Seres. Zonen van Seres: Ulam en Rekem. Zoon van Ulam: Bedan. Dit waren de nakomelingen van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse. Machirs zuster Molechet baarde Ishod, Abiëzer en Machla. De zonen van Semida waren Achjan, Sechem, Likchi en Aniam.
Read More
Benjamin had drie zonen: Bela, Becher en Jediaël. Bela had vijf zonen: Esbon, Uzzi, Uzziël, Jerimot en Iri. Zij waren familiehoofden, dappere krijgslieden. Voor hun families staan 22.034 mannen ingeschreven. Zonen van Becher: Zemira, Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jeremot, Abia, Anatot en Alemet; allemaal zonen van Becher.
Read More
Issachar had vier zonen: Tola en Pua, Jasub en Simron. Zonen van Tola: Uzzi, Refaja, Jeriël, Jachmai, Jibsam en Semuël. Deze dappere krijgslieden staan in de geslachtslijsten als familiehoofden van de Tolaïeten. In de tijd van David telde deze familie 22.600 mannen.
Read More
Aan de families van de nakomelingen van Gerson werden dertien steden toegewezen van de stammen Issachar, Aser, Naftali en Manasse in Basan. Aan de families van de nakomelingen van Merari werden door loting twaalf steden toegewezen van de stammen Ruben, Gad en Zebulon. De Israëlieten stonden dus steden en weidegronden aan de Levieten af. Uit de stamgebieden van Juda, Simeon en Benjamin werden hun door loting de hierboven genoemde steden toegewezen. Verder kregen de families van de nakomelingen van Kehat de volgende steden van de stam Efraïm tot hun beschikking: de vrijplaatsen Sichem, in het bergland van Efraïm, Gezer, Jokmeam, Bet-Choron, Ajjalon en Gat-Rimmon, elk met de omliggende weidegronden.
Read More
Rechts van hem stond zijn stamgenoot Asaf, die de zoon was van Berechja, de zoon van Sima, de zoon van Michaël, de zoon van Baäseja, de zoon van Malkia, de zoon van Etni, de zoon van Zerach, de zoon van Adaja, de zoon van Etan, de zoon van Zimma, de zoon van Simi, de zoon van Jachat, de zoon van Gerson, de zoon van Levi. Aan de linkerkant stonden de nakomelingen van Merari, ook stamgenoten: Etan, die de zoon was van Kisi, de zoon van Abdi, de zoon van Malluch, de zoon van Chasabja, de zoon van Amasja, de zoon van Chilkia, de zoon van Amsi, de zoon van Bani, de zoon van Semer, de zoon van Machli, de zoon van Musi, de zoon van Merari, de zoon van Levi.
Read More
Zonen van Levi: Gerson, Kehat en Merari. De zonen van Gerson heetten Libni en Simi. Zonen van Kehat: Amram, Jishar, Chebron en Uzziël. Zonen van Merari: Machli en Musi. Dit zijn de Levitische families, geordend naar hun stamvaders: Gerson had een zoon, Libni. Libni was de vader van Jachat, die de vader was van Zimma, de vader van Joach, de vader van Iddo, de vader van Zerach, de vader van Jeaterai. Nakomelingen van Kehat: Kehat was de vader van Amminadab, die de vader was van Korach, de vader van Assir, de vader van Elkana, de vader van Ebjasaf, de vader van Assir, de vader van Tachat, de vader van Uriël, de vader van Uzzia, de vader van Saül.
Read More
Zonen van Levi: Gerson, Kehat en Merari. Zonen van Kehat: Amram, Jishar, Chebron en Uzziël. Kinderen van Amram: Aäron, Mozes en Mirjam. Zonen van Aäron: Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar. Eleazar verwekte Pinechas, Pinechas verwekte Abisua, Abisua verwekte Bukki, Bukki verwekte Uzzi, Uzzi verwekte Zerachja, Zerachja verwekte Merajot,
Read More
Ruben, Gad en Oost-Manasse hadden een legermacht van vierenveertigduizend zevenhonderdzestig geoefende en strijdvaardige krijgslieden, bewapend met kleine schilden, zwaarden en bogen. Ze deden een aanval op de Hagritische stammen Jetur, Nafis en Nodab. Daar de Israëlieten in hun strijd geholpen werden, vielen de Hagrieten en hun bondgenoten hun in handen. Tijdens de gevechten riepen ze God aan, en omdat ze hun vertrouwen in Hem stelden, stond Hij hen bij. Ze maakten vee buit: vijftigduizend kamelen, tweehonderdvijftigduizend schapen en geiten,
Read More
Zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël – Ruben was de oudste zoon, maar omdat hij zijn vaders bed had ontwijd, ging zijn eerstgeboorterecht over op de nakomelingen van Israëls zoon Jozef, hoewel deze niet als eerstgeborene staat ingeschreven. Juda was sterker dan zijn broers en er is een vorst uit hem voortgekomen, maar het eerstgeboorterecht ging over op Jozef – zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël: Chanoch en Pallu, Chesron en Karmi. Nakomelingen van Joël: Joël was de vader van Semaja, die de vader was van Gog, de vader van Simi, de vader van Micha, de vader van Reaja, de vader van Baäl, de vader van Beëra. Beëra, die door koning Tiglatpileser van Assyrië als balling werd weggevoerd, stond aan het hoofd van de stam Ruben.
Read More
Zonen van Simeon: Nemuël, Jamin, Jarib, Zerach en Saül. Saül was de vader van Sallum, die de vader was van Mibsam, de vader van Misma. Nakomelingen van Misma: Misma was de vader van Chammuël, die de vader was van Zakkur, de vader van Simi. Simi had zestien zonen en zes dochters; zijn broers hadden niet veel kinderen. Al deze families waren samen minder talrijk dan de nakomelingen van Juda. Zij woonden in Berseba, Molada en Chasar-Sual, in Bilha, Esem en Tolad, in Betuël, Chorma en Siklag, in Bet-Hammarkabot, Chasar-Susim, Bet-Biri en Saäraïm. Tot koning David aan de macht kwam behoorden deze steden en de omliggende dorpen aan hen toe.
Read More
Zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne: Iru, Ela en Naäm. Zoon van Ela: Kenaz. Zonen van Jehallelel: Zif en Zifa, Tireja en Asarel. Zonen van Ezra: Jeter, Mered, Efer en Jalon. Mered nam Bitja tot vrouw, een dochter van de farao. Zij werd zwanger en baarde Mirjam, Sammai en Jisbach, de stichter van Estemoa. Dit waren de nakomelingen van Bitja. Zijn Judese vrouw baarde hem Jered, de stichter van Gedor, Cheber, de stichter van Socho, en Jekutiël, de stichter van Zanoach.
Read More
Nakomelingen van Juda: Peres, Chesron, Karmi, Chur en Sobal. Sobals zoon Reaja verwekte Jachat en Jachat verwekte Achumai en Lahad; al deze families komen uit Sora. Dit zijn de nakomelingen van de stichter van Etam: Jizreël, Jisma en Jidbas. Hun zuster heette Hasselelponi. Penuël, de stichter van Gedor, en Ezer, de stichter van Chusa. Dit waren de nakomelingen van Chur, de oudste zoon van Efrat en de stichter van Betlehem.
Read More
Dit zijn de zonen die David in Hebron kreeg: de oudste was Amnon, een zoon van Achinoam uit Jizreël; de tweede was Daniël, een zoon van Abigaïl uit Karmel; de derde was Absalom, een zoon van Maächa, die een dochter was van koning Talmai van Gesur; de vierde was Adonia, een zoon van Chaggit; de vijfde was Sefatja, een zoon van Abital; de zesde was Jitream, een zoon van zijn vrouw Egla. Zes zonen kreeg hij in Hebron, waar hij zeven jaar en zes maanden regeerde. In Jeruzalem regeerde hij drieëndertig jaar en daar kreeg hij de volgende kinderen: Sima, Sobab, Natan en Salomo, de vier zonen van Batsua, de dochter van Ammiël;
Read More
Kalebs bijvrouw Efa baarde Charan, Mosa en Gazez. Charan verwekte Gazez. Zonen van Jodai: Regem, Jotam, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. Kalebs bijvrouw Maächa baarde Seber en Tirchana. Zij bracht ook Saäf ter wereld, de stichter van Madmanna, en Sewa, de stichter van Machbena en Gibea. Kaleb had ook een dochter, Achsa.
Read More
Ook na de dood van Chesron, die getrouwd was met Abia, sliep Kaleb met Efrat. Toen baarde zij hem Aschur, de stichter van Tekoa. De zonen van Chesrons oudste zoon Jerachmeël waren Ram, de oudste, en Buna, Oren, Osem en Achia. Jerachmeël had nog een andere vrouw, die Atara heette. Zij was de moeder van Onam. De zonen van Jerachmeëls oudste zoon Ram waren Maäs, Jamin en Eker. De zonen van Onam waren Sammai en Jada. Zonen van Sammai: Nadab en Abisur. De vrouw van Abisur heette Abihaïl, zij baarde hem Achban en Molid.
Read More
Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issachar en Zebulon, Dan, Jozef en Benjamin, Naftali, Gad en Aser. Zonen van Juda: Er, Onan en Sela. Deze drie zonen werden hem gebaard door Batsua uit Kanaän. Juda’s oudste zoon Er was slecht in de ogen van de HEER, en daarom liet de HEER hem sterven. Bij zijn schoondochter Tamar verwekte Juda Peres en Zerach. In totaal had hij dus vijf zonen. Zonen van Peres: Chesron en Chamul. Zerach had vijf zonen: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara. Zoon van Karmi: Achar, die Israël in het ongeluk stortte doordat hij zich vergreep aan goederen die onvoorwaardelijk aan de HEER waren gewijd. Zoon van Etan: Azarja.
Read More
Zonen van Abraham: Isaak en Ismaël. Dit zijn hun nakomelingen: Nebajot, Ismaëls oudste zoon, Kedar, Adbeël, Mibsam, Misma, Duma, Massa, Chadad, Tema, Jetur, Nafis en Kedema. Dit waren de zonen van Ismaël. Zonen van Ketura, een bijvrouw van Abraham: zij baarde Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach. Zonen van Joksan: Seba en Dedan. Zonen van Midjan: Efa, Efer, Chanoch, Abida en Eldaä. Zij allen waren nakomelingen van Ketura. Abraham verwekte Isaak. Zonen van Isaak: Esau en Israël. Zonen van Esau: Elifaz, Reüel, Jeüs, Jalam en Korach. Zonen van Elifaz: Teman, Omar, Sefi, Gatam, Kenaz, Timna en Amalek. Zonen van Reüel: Nachat, Zerach, Samma en Mizza. Zonen van Seïr: Lotan, Sobal, Sibon, Ana, Dison, Eser en Disan.
Read More
Adam, Set, Enos, Kenan, Mahalalel, Jered, Henoch, Metuselach, Lamech, Noach, Sem, Cham en Jafet. Zonen van Jafet: Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesech en Tiras. Zonen van Gomer: Askenaz, Difat en Togarma. Zonen van Jawan: Elisa en Tarsis; andere nakomelingen van Jawan: Kittiërs en Rodanieten. Zonen van Cham: Kus, Misraïm, Put en Kanaän. Zonen van Kus: Saba, Chawila, Sabta, Rama en Sabtecha. Zonen van Rama: Seba en Dedan. Kus was ook de vader van Nimrod, de eerste machthebber op Aarde.
Read More
In het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda, op de zevenentwintigste dag van de twaalfde maand, verleende koning Ewil-Merodach van Babylonië hem ter gelegenheid van zijn troonsbestijging gratie en ontsloeg hij hem uit de gevangenis.
Read More
De hogepriester Seraja, zijn plaatsvervanger Sefanja en de drie priesters die aan het hoofd van de tempelwacht stonden, werden door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, gevangengenomen. En uit de stad haalde hij de raadsheer die belast was met oorlogszaken, vijf van de vertrouwelingen die vrij toegang hadden tot de koning, de secretaris van de opperbevelhebber die tot taak had het volk onder de wapenen te roepen, en zestig grootgrondbezitters. Deze personen werden door Nebuzaradan gevangengenomen en naar Ribla overgebracht, naar de koning van Babylonië.
Read More
Het Chaldese leger, dat onder zijn bevel stond, haalde de stadsmuren van Jeruzalem neer. De mensen die nog in de stad over waren, werden door commandant Nebuzaradan als ballingen weggevoerd, evenals degenen die naar de koning van Babylonië waren overgelopen, kortom, iedereen die nog over was. Slechts de allerarmsten liet hij achter om voor de wijngaarden en akkers te zorgen.
Read More
Sedekia was eenentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Chamutal, de dochter van Jirmeja, uit Libna. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals Jojakim. De HEER was zo woedend op Jeruzalem en Juda dat Hij ze uiteindelijk verstootte. Sedekia kwam tegen de koning van Babylonië in opstand. In het negende jaar van zijn regering, op de tiende dag van de tiende maand, kwam Nebukadnessar, de koning van Babylonië, met heel zijn leger bij Jeruzalem aan. Hij sloeg er zijn kamp op en wierp een wal op rondom de stad. Het beleg van de stad duurde tot in het elfde regeringsjaar van koning Sedekia.
Read More
Jojachin was achttien jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Nechusta, de dochter van Elnatan, uit Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn vader. Het was in die tijd dat veldheren van koning Nebukadnessar van Babylonië tegen Jeruzalem optrokken en de stad belegerd werd. Toen koning Nebukadnessar zelf voor de omsingelde stad verscheen, gaf koning Jojachin van Juda zich samen met zijn moeder, zijn hovelingen, zijn legeraanvoerders en zijn kamerheren aan de koning van Babylonië over;
Read More
Jojakim was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Zebudda, de dochter van Pedaja, uit Ruma. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn voorouders. Tijdens de regering van Jojakim viel koning Nebukadnessar van Babylonië het land binnen en maakte hij Jojakim tot zijn vazal. En toen Jojakim na drie jaar rebelleerde en tegen Nebukadnessar in opstand kwam, stuurde de HEER benden Chaldeeën, Arameeërs, Moabieten en Ammonieten op hem af,
Read More
Joachaz was drieëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Drie maanden regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Chamutal, de dochter van Jirmeja, uit Libna. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, precies zoals zijn voorouders. Hij werd door farao Necho gevangengezet in Ribla in Hamat, zodat hij het koningschap niet kon uitoefenen.
Read More
Josia liet ook de heiligdommen afbreken die de koningen van Israël op de offerhoogten in Samaria hadden gebouwd om de HEER te tergen. Hij deed daarmee hetzelfde als hij in Betel had gedaan. Op de altaren in Samaria bracht hij de priesters van de offerplaatsen ten offer en hij verbrandde er mensenbeenderen. Terug in Jeruzalem beval de koning het volk: ‘Vier Pesach ter ere van de HEER, uw God, zoals het hier in het boek van het verbond beschreven staat.’ Sinds de tijd dat de rechters Israël bestuurden was Pesach namelijk niet meer op die manier gevierd, ook niet in de tijd van de koningen van Israël en Juda. Pas in het achttiende regeringsjaar van koning Josia werd in Jeruzalem weer op de juiste wijze Pesach gevierd ter ere van de HEER.
Read More
Verder liet Josia de offerplaats Tofet in het Hinnomdal ontwijden, zodat niemand er meer zijn zoon of dochter als offer voor Moloch kon verbranden. Hij liet de paarden weghalen die de koningen van Juda ter ere van de Zon hadden opgesteld vanaf de ingang van het tempelterrein tot aan het vertrek van de eunuch Netanmelech, en de zonnewagens liet hij verbranden. Hij liet de altaren afbreken die de koningen van Juda op het dak van het bovenvertrek van Achaz hadden geplaatst, en ook de altaren die Manasse op de beide voorhoven van de tempel had laten maken. Het puin liet hij zo snel mogelijk afvoeren en in de bedding van de Kidron storten.
Read More
De koning ontbood de oudsten van Juda en Jeruzalem. Met alle inwoners van Juda en Jeruzalem, de priesters en de profeten, kortom, de hele bevolking, van hoog tot laag, begaf hij zich naar de tempel van de HEER. Daar las hij hun de hele tekst voor van het verbondsboek dat in de tempel was gevonden. Staande op het podium bekrachtigde hij ten overstaan van de HEER het verbond. Hij zwoer dat hij de HEER zou volgen en zich geheel en al zou houden aan Zijn geboden, voorschriften en bepalingen, om zo het verbond dat in deze boekrol was vastgelegd met hart en ziel na te leven. Heel het volk sloot zich hierbij aan.
Read More
Hij beval de priester Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Achbor, de zoon van Micha, de hofschrijver Safan en zijn persoonlijke dienaar Asaja: ‘Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven.’ De priester Chilkia, Achikam, Achbor, Safan en Asaja gingen naar de profetes Chulda, de vrouw van Sallum. Sallum was de zoon van Tikwa, de zoon van Charchas; hij beheerde de priesterkleding. Chulda woonde in het nieuwe stadsdeel van Jeruzalem.
Read More
Josia was acht jaar oud toen hij koning werd. Eenendertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jedida, de dochter van Adaja, uit Boskat. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn voorvader David en hield zich daaraan: hij deed wat goed is in de ogen van de HEER. In het achttiende jaar van zijn regering stuurde koning Josia zijn hofschrijver Safan, de zoon van Asaljahu, de zoon van Mesullam, met de volgende opdracht naar de tempel van de HEER: ‘Ga naar de hogepriester Chilkia en laat hem het zilver klaarleggen dat door het volk ten bate van de tempel is afgedragen en door de priesters die de ingang bewaken in ontvangst is genomen.
Read More
Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Mesullemet, de dochter van Charus, uit Jotba. Net als zijn vader Manasse deed hij wat slecht is in de ogen van de HEER. Hij volgde in alles het voorbeeld van zijn vader, diende dezelfde afgoden als hij en knielde voor hen neer.
Read More
Daarom sprak de HEER bij monde van Zijn dienaren, de profeten: ‘Koning Manasse van Juda heeft zich ingelaten met verfoeilijke praktijken, erger nog dan die van de Amorieten die hier vroeger woonden, en hij heeft daarbij ook de Judeeërs met zijn afgoden tot zonde aangezet. Daarom – zegt de HEER, de God van Israël: Ik zal over Jeruzalem en Juda onheil brengen waarvan ieder zo zal ophoren dat zijn beide oren tuiten.
Read More
Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd. Vijfenvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Chefsiba. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij gaf zich over aan de verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had. Hij herstelde de offerplaatsen die zijn vader Hizkia verwijderd had, richtte nieuwe altaren op voor Baäl en maakte een nieuwe Asjerapaal, naar het voorbeeld van koning Achab van Israël. Hij aanbad de hemellichamen en diende die. Hij richtte altaren op in de tempel van de HEER, waarvan de HEER had gezegd: ‘In Jeruzalem zal Ik Mijn naam laten wonen,’
Read More
In die tijd stuurde koning Berodach-Baladan van Babylonië, de zoon van Baladan, die had vernomen dat Hizkia ziek was, gezanten met brieven en een geschenk naar hem toe. Hizkia nam hun boodschap in ontvangst en liet hun al zijn schatkamers zien: het zilver, het goud, het reukwerk, de kostbare oliën, en ook zijn arsenaal en alles wat zich in zijn magazijnen bevond. Er was niets in zijn paleis of in zijn rijk dat Hizkia hun niet liet zien. De profeet Jesaja ging naar koning Hizkia toe en vroeg hem: ‘Wat hebben deze mannen tegen u gezegd? Waar kwamen ze vandaan?’
Read More
Omstreeks dezelfde tijd werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam naar hem toe en zei: ‘Dit zegt de HEER: Maak je laatste wilsbeschikking op, want je sterft. Je zult niet meer beter worden.’ Hizkia draaide zijn gezicht naar de muur en bad tot de HEER: ‘HEER, ik smeek U, neem toch in aanmerking dat ik me altijd oprecht en met heel mijn hart naar Uw wil heb gericht en steeds heb gedaan wat goed is in Uw ogen.’ Daarbij stortte hij bittere tranen. Toen richtte de HEER zich opnieuw tot Jesaja, die de binnenste hof nog niet verlaten had, en zei:
Read More
Jou, Hizkia, kondig Ik het volgende aan: dit jaar zul je eten wat er na de oogst toevallig nog opkomt, volgend jaar wat er vanzelf groeit, maar het jaar daarna kun je zaaien en oogsten, wijngaarden planten en van de opbrengst eten. De Judeeërs die ontkomen en het overleven, zullen wortel schieten en vrucht dragen, want wie het overleven en ontkomen, zullen zich vanuit Jeruzalem, vanaf de Sion verspreiden. De HEER zal zich daarvoor beijveren.
Read More
Toen Hizkia de brief had gelezen die de boden hem overhandigd hadden, ging hij naar de tempel van de HEER en legde de brief daar open voor Hem neer. En hij bad tot de HEER: ‘HEER, God van Israël, U die op de cherubs troont, U alleen bent God van alle koninkrijken op aarde, U hebt de hemel en de aarde gemaakt. Leen mij Uw oor, HEER, en luister, open Uw ogen en zie toe. Hoor met welke woorden Sanherib de levende God hoont. Het is waar, HEER, de koningen van Assyrië hebben andere volken en hun landen verwoest en hun goden aan het vuur prijsgegeven. Dat waren dan ook geen goden, het waren slechts maaksels van mensenhanden, beelden van hout en steen, die ze vernietigd hebben.
Read More
Zodra koning Hizkia de boodschap hoorde, scheurde hij zijn kleren, trok een boetekleed aan en begaf zich naar de tempel van de HEER. Hofmeester Eljakim, hofschrijver Sebna en de oudsten van de priesters stuurde hij gehuld in boetekleren naar de profeet Jesaja, de zoon van Amos. Ze zeiden hem: ‘Dit zegt Hizkia: “Deze dag is er een van angst, straf en vernedering: het is als bij een geboorte waarbij de baarmoeder ontsloten is maar de kracht om te baren ontbreekt. Maar misschien slaat de HEER, uw God, acht op wat de rabsake gezegd heeft, die door zijn heer, de koning van Assyrië, hierheen is gestuurd om de levende God te honen, en misschien zal Hij die belediging vergelden. Bid daarom voor degenen van ons volk die er nog over zijn.”’
Read More
Laat hij u niet verleiden uw vertrouwen te stellen in de HEER. Als hij beweert: ‘De HEER zal ons vast en zeker redden en deze stad zal niet in handen vallen van de koning van Assyrië,’ luister dan niet naar hem. Want dit zegt de koning van Assyrië: ‘Geef u over en stel u onder mijn hoede, dan kan ieder van u van zijn wijnstok en zijn vijgenboom eten en het water uit zijn eigen put drinken, tot ik kom en u meevoer naar een land dat niet onderdoet voor dat van u:
Read More
Zolang u voor strijdwagens en ruiters op Egypte vertrouwt, zult u immers nog niet de afgevaardigde van de minste dienaar van mijn heer kunnen weerstaan. U denkt toch niet dat hij zonder instemming van de HEER is opgetrokken om Jeruzalem te vernietigen? De HEER heeft hem gezegd: “Val dit land aan en vernietig het.”’
Read More
In het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia trok koning Sanherib van Assyrië op tegen de versterkte steden van Juda en nam ze in. Koning Hizkia van Juda stuurde afgezanten naar de koning van Assyrië, die in Lachis verbleef. Hun boodschap luidde: ‘Ik ben tegenover u in gebreke gebleven. Staak uw aanval. Wat u mij oplegt, zal ik dragen.’ De koning van Assyrië eiste van koning Hizkia van Juda driehonderd talent zilver en dertig talent goud. Hizkia droeg al het zilver af dat zich in de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis bevond. Ook liet hij het gouden beslag verwijderen dat hij zelf op de deuren en deurposten van de grote zaal van de tempel had laten aanbrengen, en gaf dat aan de koning van Assyrië.
Read More
Hizkia, de zoon van Achaz, werd koning van Juda in het derde regeringsjaar van koning Hosea van Israël, de zoon van Ela. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Abi, de dochter van Zecharja. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn voorvader David gedaan had. Hij verwijderde de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen, haalde de Asjerapalen omver en sloeg de koperen slang die Mozes gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang droeg, wierook te branden. Hizkia stelde zijn vertrouwen in de HEER, de God van Israël. Nooit, noch voor noch na zijn tijd, is hij geëvenaard, door geen van de koningen van Juda.
Read More
De mensen uit Babel maakten een beeld van Sukkot-Benot, de mensen uit Kuta maakten een beeld van Nergal, de mensen uit Hamat maakten een beeld van Asima, de Awwieten maakten beelden van Nibchaz en Tartak, en de Sefarwieten verbrandden hun kinderen als offer voor hun goden Adrammelech en Anammelech. Daarnaast vereerden zij de HEER en stelden ze uit hun eigen midden priesters aan om dienst te doen in de tempels op de offerhoogten. Ze vereerden dus wel de HEER, maar dienden ook hun eigen goden zoals ze in hun land van herkomst gewoon waren geweest.
Read More
Maar ook de Judeeërs hielden zich niet aan de geboden van de HEER, hun God, en volgden de bepalingen die de Israëlieten eigenmachtig hadden uitgevaardigd. Daarom verwierp de HEER alle nakomelingen van Israël. Hij vernederde hen door hen uit te leveren aan plunderaars, en uiteindelijk verstootte Hij hen allemaal. Want Israël had zich van het koningshuis van David losgescheurd en Jerobeam, de zoon van Nebat, als koning aangesteld. En Jerobeam dreef een wig tussen Israël en de HEER, door de Israëlieten aan te zetten tot grote zonde. De Israëlieten volgden in alle opzichten het slechte voorbeeld van Jerobeam en braken niet met zijn zondige praktijken. Uiteindelijk verstootte de HEER Israël,
Read More
Dit alles gebeurde omdat de Israëlieten zondigden tegen de HEER, hun God, die hen had bevrijd uit de handen van de farao, de koning van Egypte, en hen uit Egypte had weggeleid. Ze waren andere goden gaan vereren en volgden de levenswijze van de volken die de HEER voor hen verdreven had en de bepalingen die de koningen van Israël zelf uitvaardigden. Ze hielden er onjuiste denkbeelden over de HEER, hun God, op na. Overal waar ze woonden, van de kleinste wachtpost tot de sterkste vestingstad, bouwden ze offerplaatsen. Op alle hoge heuvels en onder elke bladerrijke boom richtten ze gewijde stenen en Asjerapalen op en op al die offerhoogten ontstaken ze offers, naar het voorbeeld van de volken die de HEER van hen had weggevoerd.
Read More
Hosea, de zoon van Ela, werd koning van Israël in het twaalfde regeringsjaar van koning Achaz van Juda. Negen jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar ging daarin niet zo ver als zijn voorgangers. Koning Salmanassar van Assyrië rukte tegen Hosea op en onderwierp hem. Voortaan moest Hosea schatting afdragen aan de koning van Assyrië.
Read More
Toen koning Achaz uit Damascus terugkeerde, nam hij het altaar in ogenschouw, liep ernaartoe en besteeg de treden. Hij droeg persoonlijk verschillende offers op: een brandoffer, een graanoffer en een wijnoffer, en goot het bloed van de dieren voor het vredeoffer tegen de zijkanten van het altaar. Tussen het nieuwe altaar en de tempel stond nog het bronzen altaar ter ere van de HEER. Dat liet hij verwijderen en opzij van het nieuwe altaar opstellen, aan de noordkant. Hij beval de priester Uria: ‘Op dit grote altaar moeten vanaf nu ’s morgens het brandoffer en ’s avonds het graanoffer worden opgedragen.
Read More
Achaz, de zoon van Jotam, werd koning van Juda in het zeventiende regeringsjaar van koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu. Hij was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij zijn zoon als offer verbrandde volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
Read More
Jotam, de zoon van Uzzia, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok.
Read More
Pekach, de zoon van Remaljahu, werd koning van Israël in het tweeënvijftigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Twintig jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Read More
Pekachja, de zoon van Menachem, werd koning van Israël in het vijftigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Twee jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Read More
Menachem, de zoon van Gadi, werd koning van Israël in het negenendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Tien jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: zijn leven lang brak hij niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Read More
Sallum, de zoon van Jabes, werd koning in het negenendertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. Eén maand regeerde hij in Samaria. Menachem, de zoon van Gadi, trok vanuit Tirsa naar Samaria op en versloeg Sallum, de zoon van Jabes.
Read More
Zecharja, de zoon van Jerobeam, werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Zes maanden regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: net zomin als zijn voorvaders brak hij met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Read More
Azarja, de zoon van Amasja, werd koning van Juda in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Jerobeam van Israël. Hij was zestien jaar oud toen hij koning werd. Tweeënvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jecholja, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, net zoals zijn vader Amasja gedaan had.
Read More
Jerobeam, de zoon van Joas, werd koning van Israël in het vijftiende regeringsjaar van koning Amasja van Juda, de zoon van Joas. Eenenveertig jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet. Jerobeam herstelde de grens van Israël, van Lebo-Hamat tot aan de Zoutzee, zoals de HEER, de God van Israël, had voorzegd bij monde van Zijn profeet Jona,
Read More
Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Achazja, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Vervolgens trok koning Joas op naar Jeruzalem en sloeg een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort. Toen hij naar Samaria terugkeerde, nam hij al het goud en zilver en alle andere voorwerpen mee die zich in de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis bevonden,
Read More
Amasja, de zoon van Joas, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, zij het niet in die mate als zijn voorvader David. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Joas, dus bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden. Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen.
Read More
Elisa stierf en werd begraven. Het was het seizoen waarin elk jaar weer Moabitische benden het land binnenvielen. Toen de plunderaars eraan kwamen, werd er juist iemand begraven. Snel wierpen ze de dode in Elisa’s graf. Zodra hij in het graf in aanraking kwam met het gebeente van Elisa, kwam de dode weer tot leven en stond hij op.
Read More
Joas, de zoon van Joachaz, werd koning van Israël in het zevenendertigste regeringsjaar van koning Joas van Juda. Zestien jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, maar volhardde erin. Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij behaalde in de oorlog tegen koning Amasja van Juda, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël.
Read More
Joachaz, de zoon van Jehu, werd koning van Israël in het drieëntwintigste regeringsjaar van koning Joas van Juda, de zoon van Achazja. Zeventien jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij volgde het slechte voorbeeld van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, en brak niet met diens zondige praktijken. Daarom werd de HEER woedend op de Israëlieten en leverde Hij hen gedurende die hele periode over aan koning Hazaël van Aram en diens zoon Benhadad.
Read More
Het zilver werd in afgewogen hoeveelheden overhandigd aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel waren belast. De bouwmeesters betaalden de timmerlieden, metselaars, steenhouwers en andere werklieden die aan de tempel werkten, zodat zij balken en gehouwen steen konden aanschaffen om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen, en bekostigden ook verder alles wat er voor de herstelwerkzaamheden nodig was. Het zilver dat voor de tempel van de HEER werd afgedragen werd niet gebruikt om zilveren schotels, messen, offerschalen, trompetten of andere zilveren of gouden voorwerpen aan te schaffen; alles werd aan de bouwmeesters gegeven om er de herstelwerkzaamheden mee te bekostigen.
Read More
Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd, in het zevende regeringsjaar van Jehu. Veertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja en was afkomstig uit Berseba. Zijn leven lang deed Joas wat goed is in de ogen van de HEER, zoals de hogepriester Jojada hem geleerd had. Toch bleven de offerplaatsen bestaan, en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden. Joas droeg de priesters het volgende op: ‘De priesters mogen al het zilver dat als wijgeschenk voor de tempel van de HEER wordt afgedragen voor zichzelf houden, ieder wat hij persoonlijk ontvangt.
Read More
Toen leidde de hogepriester de koningszoon naar buiten, zette hem de hoofdband op en overhandigde hem de kroningsakte. Zo werd hij tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen in hun handen klapten en riepen: ‘Leve de koning!’ Toen Atalja de koninklijke garde en het volk hoorde juichen, begaf zij zich in de menigte die zich voor de tempel verzameld had. Daar zag ze de koning, die zich volgens het gebruik op het podium had opgesteld, met de bevelhebbers en de trompetblazers naast zich. De hele bevolking was in feeststemming en men blies op de trompetten, maar Atalja scheurde haar kleren en riep: ‘Verraad! Verraad!’
Read More
Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie ter dood te brengen. Maar Jehoseba, de dochter van koning Joram en de zuster van Achazja, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Ze wisten hem voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. Zes jaar zat hij bij zijn tante in de tempel van de HEER verborgen, terwijl Atalja het land regeerde. In het zevende regeringsjaar van Atalja riep Jojada, die toen hogepriester was, de bevelhebbers van de Kariërs en van de koninklijke garde bij zich in de tempel van de HEER.
Read More
In deze tijd begon de HEER het grondgebied van Israël in te perken. Hazaël veroverde op de Israëlieten het hele gebied ten oosten van de Jordaan: heel Gilead, het stamgebied van Gad, Ruben en Manasse, vanaf Aroër aan de Arnon, en behalve Gilead ook Basan.
Read More
Jehu stuurde boodschappers door heel Israël en van alle kanten kwamen de dienaren van Baäl naar Samaria, geen van hen bleef weg. Ze verzamelden zich in de tempel van Baäl, en toen de tempel helemaal vol stond, gaf Jehu de beheerder van de priesterkleding opdracht om alle dienaren van Baäl van feestkleren te voorzien. Toen dat gebeurd was begaf Jehu zich met Jonadab, de zoon van Rechab, naar de tempel van Baäl en zei tegen de aanwezigen: ‘Kijk goed om u heen of zich onder u geen dienaren van de HEER bevinden. Deze plechtigheid is uitsluitend bestemd voor de dienaren van Baäl.’ Jehu en Jonadab gingen de tempel binnen om vredeoffers en brandoffers te brengen, terwijl buiten tachtig man op wacht stonden die Jehu daar had neergezet.
Read More
Hierna vertrok Jehu naar Samaria. Toen hij onderweg door Bet-Eked kwam, een trefpunt van herders, kwam hij daar de broers van koning Achazja van Juda tegen. ‘Wie bent u?’ vroeg hij, en zij antwoordden: ‘Wij zijn broers van Achazja. We zijn op weg om de koningszonen en de zonen van de koningin-moeder een bezoek te brengen.’ ‘Grijp ze levend!’ beval Jehu, en de broers van Achazja werden gegrepen en bij de put van Bet-Eked ter dood gebracht. Ze waren met tweeënveertig man, en niet één bleef in leven.
Read More
In Samaria woonden nog zeventig zonen van Achab. Jehu stelde brieven op die hij naar Samaria stuurde, naar de bevelhebbers van Jizreël, de oudsten en de voogden die Achab had aangesteld. Deze brieven luidden als volgt: ‘De zonen van uw heer wonen bij u en u beschikt over paarden en strijdwagens, een versterkte stad en wapens. Welnu, wanneer u deze brief ontvangt, kies dan de meest geschikte koningszoon, zet hem op zijn vaders troon en wees bereid het koningshuis van uw heer te verdedigen.’ De ontvangers van deze brieven werden verschrikkelijk bang en zeiden: ‘Twee koningen hebben het al tegen hem afgelegd. Hoe zouden wij dan standhouden?’
Read More
Toen Izebel hoorde dat Jehu onderweg was naar Jizreël, zette ze haar ogen aan, maakte haar kapsel op en ging bij haar venster op de uitkijk staan. Toen Jehu bij de stadspoort aankwam verwelkomde ze hem met de woorden: ‘Gaat het goed met je, Zimri de Koningsmoordenaar?’ Jehu keek omhoog en vroeg: ‘Is daar iemand die aan mijn kant staat? Niemand?’ Twee, drie eunuchen verschenen aan het venster en Jehu beval hun: ‘Gooi haar het raam uit!’
Read More
Joram wendde de teugels en vluchtte weg, terwijl hij Achazja toeriep: ‘Verraad, Achazja!’ Maar Jehu greep snel zijn boog en trof Joram tussen zijn schouderbladen. De pijl ging dwars door zijn hart en Joram zakte in zijn wagen in elkaar. Jehu zei tegen zijn adjudant Bidkar: ‘Pak hem op en gooi hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. U herinnert u vast nog hoe wij tweeën zij aan zij achter zijn vader Achab reden toen de HEER de volgende profetie over hem uitsprak:
Read More
Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, beraamde een complot tegen koning Joram. Die had met heel het leger van Israël Ramot in Gilead verdedigd tegen koning Hazaël van Aram, maar was naar Jizreël teruggekeerd om te herstellen van de verwondingen die de Arameeërs hem tijdens de slag met koning Hazaël van Aram hadden toegebracht. ‘Als jullie het ermee eens zijn,’ zei Jehu tegen de andere bevelhebbers, ‘laten we er dan voor zorgen dat niemand uit de stad ontsnapt om in Jizreël te vertellen wat hier gebeurd is.’ Daarop reed hij zelf naar Jizreël, waar Joram gewond te bed lag.
Read More
Ondertussen riep de profeet Elisa een van de leerlingen van de profetengemeenschap bij zich en droeg hem op: ‘Neem dit kruikje met olie en ga zo snel mogelijk naar Ramot in Gilead. Daar aangekomen moet je Jehu opzoeken, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi. Ga naar hem toe en neem hem apart. Ga met hem naar een afgezonderd vertrek en giet het kruikje olie over zijn hoofd uit met de woorden: “Dit zegt de HEER: Hierbij zalf Ik je tot koning van Israël.” Daarna moet je het vertrek verlaten en maken dat je wegkomt.’ De jonge profeet ging naar Ramot in Gilead. Toen hij daar aankwam, zaten de bevelhebbers van het leger bij elkaar. ‘Kan ik u spreken, overste?’ vroeg hij. ‘Wie van ons wilt u spreken?’ vroeg Jehu. ‘U, overste,’ antwoordde hij.
Read More
Achazja, de zoon van koning Joram van Juda, werd koning in het twaalfde regeringsjaar van koning Joram van Israël, de zoon van Achab. Hij was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Eén jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Atalja, de dochter van koning Omri van Israël.
Read More
Joram, de zoon van Josafat, werd koning van Juda in het vijfde regeringsjaar van koning Joram van Israël, de zoon van Achab, toen Josafat over Juda regeerde. Hij was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd, en regeerde acht jaar in Jeruzalem. Hij volgde het voorbeeld van de koningen van Israël, net zoals het koningshuis van Achab dat deed, aangezien hij met een vrouw uit de familie van Achab getrouwd was.
Read More
Op een keer kwam Elisa naar Damascus, juist toen koning Benhadad van Aram ziek was. Men vertelde de koning dat de godsman was gekomen, en de koning droeg Hazaël op: ‘Ga de godsman met een geschenk tegemoet, en verzoek hem de HEER te vragen of ik van deze ziekte zal herstellen.’ Met veertig kamelen, beladen met allerlei kostbaarheden uit Damascus, ging Hazaël Elisa tegemoet. Hij maakte bij de godsman zijn opwachting en zei: ‘Koning Benhadad van Aram stuurt me naar u, zijn raadgever, om te vragen of hij van zijn ziekte zal herstellen.’
Read More
Elisa had de vrouw van wie hij het kind weer tot leven had gewekt de volgende raad gegeven: ‘U moet vertrekken en met uw familie tijdelijk ergens anders gaan wonen, waar u maar terecht kunt, want de HEER laat een hongersnood komen die deze streek zeker zeven jaar in zijn greep zal houden.’ De vrouw was vertrokken, zoals de godsman had gezegd, en zij en haar familie hadden zeven jaar als vreemdelingen in het land van de Filistijnen gewoond.
Read More
Toen de boden terug waren gekomen en aan de koning verslag hadden uitgebracht, stroomden de mensen de stad uit om het Aramese kamp te plunderen. Een schepel tarwebloem kostte nu nog maar één sjekel, en twee schepel gerst ook, zoals de HEER had voorzegd. De adjudant van de koning, die opdracht had gekregen om toezicht te houden bij de stadspoort, waar de goederen verhandeld werden, werd daar door de menigte vertrapt.
Read More
Ze gingen terug naar de stad, riepen de poortwachter en vertelden: ‘We zijn in het Aramese kamp geweest. Er was daar geen mens te zien of te horen. Wel stonden de paarden en ezels nog vastgebonden, en ook de tenten stonden er nog, met alles erop en eraan.’ De poortwachters sloegen alarm en gaven het bericht door aan het paleis. Hoewel het midden in de nacht was, stond de koning op. Hij zei tegen zijn raadsheren: ‘Ik zal u zeggen wat de Arameeërs van plan zijn. Ze weten dat wij honger lijden.
Read More
‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft,’ antwoordde Elisa. ‘Dit zegt de HEER: Morgen om deze tijd zal een schepel tarwebloem in de stadspoort van Samaria één sjekel kosten, en twee schepel gerst ook één sjekel.’ De adjudant die de koning begeleidde nam het woord en zei: ‘Zelfs al zou de HEER de hemelsluizen openzetten, wat u daar zegt is toch onmogelijk!’ Maar Elisa antwoordde: ‘U zult het met eigen ogen zien, maar u zult niet de kans krijgen ervan te eten.’ Nu waren er bij de stadspoort vier mannen die aan huidvraat leden. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Waarom zouden we hier de dood blijven afwachten? Als we de stad binnengaan, zullen we van honger omkomen. En als we hier blijven zitten, sterven we ook. Laten we overlopen naar de Arameeërs.
Read More
Enige tijd later riep koning Benhadad van Aram zijn leger onder de wapenen. Hij trok op en belegerde Samaria. Het beleg duurde zo lang dat er in de stad een groot tekort aan voedsel ontstond. Voor een ezelskop betaalde men uiteindelijk tachtig sjekel zilver, en voor een pond duivendrek vijf sjekel. Toen de koning van Israël op een keer over de stadsmuur liep, schreeuwde een vrouw hem toe: ‘Help me toch, mijn heer en koning!’ De koning antwoordde: ‘Als de HEER u niet helpt, hoe zou ik dat dan kunnen? De dorsvloer en de perskuip zijn leeg. Maar wat is er aan de hand?’
Read More
Toen de bediende van Elisa de volgende morgen opstond en naar buiten kwam, zag hij dat de stad omsingeld was door een leger met strijdwagens en paarden. ‘Wat moeten we beginnen, heer?’ riep hij uit. Zijn meester antwoordde: ‘Wees niet bang, wij zijn met meer dan zij.’ En hij bad: ‘HEER, open zijn ogen en laat het hem zien.’ De HEER opende Elisa’s knecht de ogen, en toen zag hij dat de heuvels vol stonden met paarden en wagens van vuur, die Elisa omringden.
Read More
De koning van Aram voerde oorlog tegen Israël. Telkens als hij in overleg met zijn bevelhebbers besloot om bij een bepaalde plaats zijn kamp op te slaan, liet de godsman Elisa de koning van Israël waarschuwen dat hij uit die buurt moest wegblijven omdat de Arameeërs daar een aanval beraamden. De koning van Israël liet dan de inwoners van de plaats die de godsman had genoemd waarschuwen en zorgde ervoor zelf uit de buurt te blijven.
Read More
Op zekere dag zeiden de leden van de profetengemeenschap tegen Elisa: ‘Het gebouw waarin wij met u wonen is te klein voor ons allen, zoals u ziet. Laten we naar de Jordaan gaan en daar boomstammen halen om een nieuw onderkomen te bouwen.’ ‘Ga je gang,’ zei Elisa. Maar een van de profeten zei: ‘Doet u ons een genoegen, heer, en ga met ons mee.’
Read More
Naäman was nog niet zo lang vertrokken, toen Elisa’s knecht Gechazi bedacht: Mijn meester heeft de Arameeër Naäman voor het hoofd gestoten door het geschenk dat hij voor hem had meegebracht te weigeren. Zo waar de HEER leeft, ik ga hem zo snel mogelijk achterna om iets van hem aan te nemen. Gechazi ging Naäman achterna, en toen Naäman hem zag komen aanrennen, sprong hij van zijn wagen en snelde hem tegemoet. ‘Is alles in orde?’ vroeg hij. ‘Ja,’ antwoordde Gechazi.
Read More
Naäman reed met zijn strijdwagen naar het huis van Elisa. Elisa stuurde iemand naar buiten om hem te zeggen: ‘Baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw huid weer gezond worden en zult u weer rein zijn.’ Kwaad ging Naäman weg. ‘Ik had gedacht dat hij zelf naar buiten zou komen,’ zei hij. ‘En dat hij de naam van de HEER, zijn God, zou aanroepen en met zijn hand over de aangetaste plek zou strijken, en zo de huidvraat zou wegnemen. Zijn de rivieren van Damascus, de Abana en de Parpar, soms niet beter dan alle wateren in Israël? Had ik me daarin niet kunnen baden om rein te worden?’ Verontwaardigd draaide hij zich om en ging weg.
Read More
Naäman, de bevelhebber van het Aramese leger, stond bij zijn koning in hoog aanzien en werd zeer door hem gewaardeerd, want de HEER had hem voor Aram een grote overwinning laten behalen. Maar deze grote krijgsman leed aan huidvraat. Nu hadden de Arameeërs op een van hun strooptochten uit Israël een jong meisje meegevoerd, dat als slavin diende bij de vrouw van Naäman. Zij zei tegen haar meesteres: ‘Ach, kon mijn meester maar eens naar de profeet in Samaria gaan, die zou hem wel genezen.’
Read More
Op een keer kwam iemand uit Baäl-Salisa Elisa opzoeken. Hij bracht twintig gerstebroden voor de godsman mee, gebakken van meel uit de nieuwe oogst, en een zakje vers graan. Elisa droeg zijn bediende op dit als maal aan de profeten voor te zetten.
Read More
Elisa ging terug naar Gilgal. Er heerste in die tijd weer hongersnood in het land. Toen hij een keer met de leden van de profetengemeenschap bijeen zat, droeg hij zijn knecht op een grote kookpot op het vuur te zetten en een warm gerecht voor hen te bereiden. Een van de profeten ging buiten eetbare planten zoeken.
Read More
Ze zadelde de ezelin en zei tegen de knecht: ‘Drijf de ezelin zonder ophouden aan, tot ik zeg dat je halt kunt houden.’ Zo ging ze op weg naar Elisa, die op de Karmel verbleef. Toen de godsman haar zag aankomen, zei hij tegen zijn knecht Gechazi: ‘Kijk, daar heb je de vrouw uit Sunem. Ga haar vlug tegemoet en vraag hoe het met haar gaat, en met haar man en haar zoon.’ De vrouw antwoordde dat het goed ging, maar toen ze bij de godsman op de berg aankwam, greep ze zijn voeten vast. Gechazi liep op haar toe om haar weg te jagen, maar de godsman zei: ‘Laat haar maar, ze heeft verdriet. En ik wist daar niets van, de HEER heeft het voor mij verborgen gehouden.’ Toen zei de vrouw: ‘Heb ik u soms om een zoon gevraagd?
Read More
Op zekere dag kwam Elisa door Sunem. Daar woonde een voorname vrouw die hem dringend uitnodigde om te komen eten. Van toen af aan ging hij elke keer als hij langs Sunem kwam bij haar eten. De vrouw zei tegen haar man: ‘Die godsman die telkens bij ons op bezoek komt, is beslist heilig. Laten we op het dak van ons huis een kamer voor hem maken en daar een bed, een tafel, een stoel en een lamp neerzetten, dan kan hij zich daar terugtrekken als hij bij ons komt.’ Toen Elisa op een dag weer door Sunem kwam, onderbrak hij zijn reis en ging rusten in het voor hem ingerichte vertrek. Hij vroeg zijn knecht Gechazi de gastvrouw te roepen.
Read More
Op een keer riep de vrouw van een van de profeten Elisa’s hulp in: ‘Mijn man, uw dienaar, die zoals u weet altijd groot ontzag had voor de HEER, is gestorven. Nu zal mijn schuldeiser komen en mijn twee kinderen als slaven meenemen.’ ‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg Elisa. ‘Vertel me eens, wat hebt u nog in huis?’ ‘Alleen een kruikje olie, heer,’ antwoordde ze, ‘verder niets.’
Read More
Toen zij diezelfde morgen opstonden, kleurde het eerste zonlicht het water rood als bloed, en toen de Moabieten dat zagen riepen ze uit: ‘Maar dat is bloed! De koningen zijn natuurlijk onderling slaags geraakt en nu hebben ze elkaar gedood. Eropaf, Moab, op naar de buit!’ Maar toen de Moabieten bij het kamp van de Israëlieten kwamen, werden ze overrompeld.
Read More
‘Als iemand ons kan zeggen wat de HEER met ons voorheeft, is hij het wel,’ zei Josafat. De koning van Israël, Josafat en de koning van Edom gingen naar Elisa toe, maar Elisa zei tegen de koning van Israël: ‘Wat wilt u van mij? Gaat u maar naar de profeten van uw vader en moeder.’ ‘Nee,’ zei Joram, ‘want het is de HEER die deze drie koningen bijeen heeft gebracht om ze aan Moab uit te leveren.’ Toen antwoordde Elisa: ‘Zo waar de HEER leeft, de HEER van de hemelse machten, in wiens dienst ik sta, het is dat ik zoveel achting heb voor koning Josafat van Juda, anders zou ik u geen blik waardig keuren.
Read More
Joram, de zoon van Achab, werd koning van Israël in het achttiende regeringsjaar van koning Josafat van Juda. Twaalf jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar ging daarin niet zo ver als zijn vader en moeder. De steen die zijn vader ter ere van Baäl had opgericht, liet hij verwijderen, maar voor het overige hield hij vast aan de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet; daarmee brak hij niet. Koning Mesa van Moab was schapenfokker. Hij moest aan de koning van Israël jaarlijks honderdduizend lammeren afstaan en honderdduizend ongeschoren rammen.
Read More
De inwoners van Jericho zeiden tegen Elisa: ‘De ligging van de stad is goed, zoals u ziet, maar het water is slecht en de grond veroorzaakt misgeboorten.’ Elisa zei: ‘Breng me een nieuwe schaal, met wat zout erop.’ Ze brachten hem een schaal, en Elisa ging naar de bron en strooide daar zout in terwijl hij zei: ‘Dit zegt de HEER: Hierbij zuiver Ik dit water. Het zal geen sterfgevallen of misgeboorten meer veroorzaken.’
Read More
En terwijl ze liepen te praten, werden ze plotseling uit elkaar gedreven door een wagen van vuur, met paarden van vuur ervoor, en Elia werd in een stormwind meegevoerd naar de hemel. Elisa zag het gebeuren en riep uit: ‘Vader, Vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!’ Toen hij Elia niet meer kon zien, scheurde hij zijn kleren. Hij raapte Elia’s mantel, die was afgegleden, op, en liep terug. Bij de oever van de rivier hield hij stil.
Read More
De tijd was niet ver meer dat de HEER Elia in een stormwind in de hemel zou opnemen. Elia en Elisa stonden op het punt uit Gilgal te vertrekken, maar Elia zei tegen Elisa: ‘Blijf jij hier, de HEER wil dat ik naar Betel ga.’ Elisa antwoordde: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen laat gaan.’ Zo gingen ze samen op weg naar Betel. De profeten uit Betel kwamen Elisa vanuit de stad tegemoet en zeiden tegen hem: ‘Weet u wel dat de HEER vandaag uw meester van u zal wegnemen?’ ‘Ja, ik weet het,’ antwoordde hij. ‘Zegt u maar niets.’ Elia zei tegen Elisa: ‘Blijf jij hier, Elisa, de HEER wil dat ik naar Jericho ga.’
Read More
Achazja stuurde een bevelhebber met vijftig mannen naar Elia toe. Ze troffen Elia aan op de top van een berg. De bevelhebber zei: ‘Godsman, de koning beveelt u naar beneden te komen.’ Maar Elia antwoordde: ‘Als ik een godsman ben, laat er dan vuur uit de hemel komen om u en uw vijftig mannen te verteren.’ Hierop kwam er vuur uit de hemel dat de bevelhebber en zijn mannen verteerde. Opnieuw stuurde de koning een bevelhebber met vijftig mannen naar Elia toe, en die zei tegen Elia: ‘Godsman, de koning beveelt u onmiddellijk naar beneden te komen.’ En weer antwoordde Elia: ‘Als ik een godsman ben, laat er dan vuur uit de hemel komen om u en uw vijftig mannen te verteren.’
Read More
Na de dood van Achab kwam Moab tegen Israël in opstand. Achazja was uit het venster gevallen van een vertrek op de bovenverdieping van zijn paleis in Samaria, en zwaargewond geraakt. Hij stuurde boden uit met de opdracht Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen. ‘Vraag hem of ik mijn val zal overleven.’ Een engel van de HEER zei tegen de Tisbiet Elia: ‘Ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg hun: “U gaat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, alsof Israël zelf geen God heeft.
Read More
Achazja, de zoon van Achab, werd koning van Israël in het zeventiende regeringsjaar van koning Josafat van Juda. Twee jaar regeerde hij in Samaria over Israël. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, en volgde zo het voorbeeld van zijn vader en zijn moeder en van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Read More
Josafat, de zoon van Asa, werd koning van Juda in het vierde regeringsjaar van koning Achab van Israël. Hij was vijfendertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. Zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Asa en deed wat goed is in de ogen van de HEER.
Read More
Zeg tegen hen dat ze hem in de gevangenis moeten opsluiten en op water en brood moeten zetten totdat ik behouden ben teruggekeerd.’ Hierop zei Micha: ‘Als u behouden terugkeert, is het niet de HEER die door mijn mond gesproken heeft.’ (Micha was het ook die zei: ‘Luister, volken, allemaal!’) De koning van Israël trok samen met Josafat, de koning van Juda, ten strijde tegen Ramot in Gilead. Hij zei tegen Josafat: ‘Ik wil niet als koning gekleed de strijd ingaan, maar houdt u uw koninklijke gewaad aan.’ De koning van Israël verkleedde zich dus voordat hij ten strijde trok. De koning van Aram had de bevelhebbers van zijn strijdwagens, tweeëndertig man, het volgende opgedragen: ‘Vecht niet met een willekeurige soldaat, maar alleen met de koning van Israël.’
Read More
De bode die Micha was gaan halen, zei tegen hem: ‘Luister, alle profeten verzekeren de koning eensgezind dat de strijd goed zal aflopen. Mogen uw woorden even gunstig zijn als die van hen.’ Maar Micha zei: ‘Zo waar de HEER leeft, ik zeg alleen wat de HEER mij in de mond legt.’ Hij ging naar de koning toe, die hem vroeg: ‘Micha, zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kunnen we er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordde Micha. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’ Hierop zei de koning: ‘Hoe vaak heb ik u niet bezworen om in de naam van de HEER niets dan de waarheid tegen mij te spreken?’
Read More
Er verstreken ruim twee jaren waarin geen oorlog werd gevoerd tussen Aram en Israël. In het derde jaar bracht Josafat, de koning van Juda, een bezoek aan de koning van Israël. De koning van Israël zei tegen zijn raadsheren: ‘U weet dat Ramot in Gilead ons toebehoort. Wat weerhoudt ons ervan die stad op de koning van Aram te heroveren?’ Hij vroeg aan Josafat of deze met hem mee ten strijde wilde trekken tegen Ramot in Gilead, en Josafat antwoordde: ‘U en ik zijn één; mijn leger is uw leger, mijn paarden zijn uw paarden.’ En hij voegde eraan toe: ‘Vraag vandaag nog raad aan de HEER.’
Read More
En over Izebel heeft de HEER gezegd: “De honden zullen Izebel opvreten onder de stadsmuur van Jizreël.” Wie van de familie van Achab in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de vogels.’ (Inderdaad, niemand heeft zich er meer dan Achab op toegelegd te doen wat slecht is in de ogen van de HEER.
Read More
Twee mannen namen tegenover hem plaats en beschuldigden hem ten overstaan van het volk van godslastering en majesteitsschennis. Daarop werd hij buiten de stad gebracht en gestenigd. Ze stuurden Izebel bericht dat Nabot door steniging ter dood was gebracht. Toen Izebel hoorde dat Nabot dood was, zei ze tegen Achab: ‘Je kunt de wijngaard die de Jizreëliet Nabot je weigerde te verkopen in bezit nemen, want Nabot leeft niet meer, hij is dood.’ Toen Achab hoorde dat Nabot dood was, ging hij naar Jizreël om de wijngaard van Nabot in bezit te nemen.
Read More
Enige tijd later gebeurde het volgende. De Jizreëliet Nabot had een wijngaard die grensde aan het paleis dat koning Achab van Samaria in Jizreël bezat. ‘Sta mij uw wijngaard af,’ zei Achab tegen Nabot. ‘Hij ligt naast mijn paleis; ik kan hem goed gebruiken om er groente te verbouwen. Ik zal u er een betere wijngaard voor teruggeven, of ik zal u, als u dat liever hebt, de prijs ervan in zilver uitbetalen.’ Maar Nabot zei tegen Achab: ‘De HEER verhoede dat ik de grond die ik van mijn voorouders heb geërfd aan u zou afstaan.’ Achab ging terug naar zijn paleis, woedend en terneergeslagen omdat Nabot tegen hem had gezegd dat hij hem de grond die hij van zijn voorouders had geërfd niet zou afstaan.
Read More
De mannen vatten dit op als een gunstig teken en haastten zich zijn woorden te bevestigen. ‘Ja, Benhadad is uw vriend,’ zeiden ze. ‘Ga hem halen,’ beval de koning. Toen Benhadad bij koning Achab kwam, liet deze hem bij zich op de strijdwagen plaatsnemen. Benhadad zei tegen hem: ‘De steden die mijn vader uw vader heeft ontnomen zal ik u teruggeven, en u kunt in Damascus een eigen markt openen zoals mijn vader in Samaria heeft gedaan.’ ‘We zullen dat in een verdrag vastleggen,’ zei Achab, ‘en dan zal ik u laten gaan.’ En hij sloot een verdrag met Benhadad en liet hem gaan.
Read More
De raadsheren van de koning van Aram zeiden tegen hun vorst: ‘De Israëlieten hebben ons verslagen omdat hun God een berggod is. Maar als we in de vlakte met hen strijden, zullen wij hen zeker verslaan. Wij raden u dit aan: Onthef de koningen van hun taak en stel in hun plaats gouverneurs op. Breng een nieuw leger op de been, even sterk als het leger dat u verloren hebt, en zorg voor evenveel paarden en wagens als u eerst had. Laten we met hen strijden in de vlakte, dan zullen wij hen beslist verslaan.’ De koning nam hun advies ter harte. Het volgende jaar monsterde Benhadad het leger van Aram en trok op naar Afek, om daar de strijd met Israël aan te binden.
Read More
Toen kwam er een profeet naar koning Achab van Israël toe en zei: ‘Dit zegt de HEER: Zie je die geweldige legermacht daar? Welnu, vandaag lever Ik hen aan jou uit, opdat je beseft dat Ik de HEER ben.’ ‘Door wie zal dat gebeuren?’ vroeg Achab. De profeet antwoordde: ‘De HEER zegt: Door de soldaten van de provinciehoofden.’ ‘En wie zal de aanval openen?’ vroeg Achab. ‘U,’ antwoordde de profeet. Achab hield troepenschouw: de provinciehoofden hadden tweehonderdtweeëndertig soldaten bij zich en de hoofdmacht van het leger bestond uit zevenduizend Israëlieten. In de middag deden ze een uitval.
Read More
Koning Benhadad van Aram riep al zijn troepen onder de wapenen. Met tweeëndertig andere koningen, uitgerust met paarden en wagens, rukte hij op tegen Samaria en omsingelde het. Benhadad stuurde afgezanten naar de stad, naar koning Achab van Israël. Ze moesten de volgende boodschap overbrengen: ‘Dit zegt Benhadad: “Uw goud en zilver komen mij toe, en uw mooiste vrouwen en flinkste zonen ook!”’ De koning van Israël liet antwoorden: ‘Het is zoals u zegt, mijn heer en koning: ik behoor u toe met alles wat ik bezit.’ De afgezanten kwamen opnieuw naar Achab toe en zeiden: ‘Dit zegt Benhadad: “Ik heb afgezanten naar u toe gestuurd met de boodschap dat u uw goud en uw zilver en uw vrouwen en uw zonen aan mij moet geven.
Read More
Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten en ging in de opening van de grot staan, en daar klonk een stem die tot hem sprak: ‘Elia, wat doe je hier?’ Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben Uw verbond met hen naast zich neergelegd, Uw altaren verwoest en Uw profeten vermoord. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’
Read More
Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan, ook dat hij alle profeten ter dood had gebracht. Toen liet Izebel Elia de volgende boodschap overbrengen: ‘De goden mogen met mij doen wat ze willen als u morgen om deze tijd niet hetzelfde lot ondergaat als zij.’ Elia werd bang en vluchtte om zijn leven te redden. Bij Berseba in Juda aangekomen liet hij zijn knecht achter en zelf trok hij één dagreis ver de woestijn in. Daar ging hij onder een bremstruik zitten, verlangend naar de dood, en zei: ‘Het is genoeg geweest, HEER. Neem mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn voorouders.’ Hij viel onder de bremstruik in slaap, maar er kwam een engel, die hem aanraakte en zei: ‘Word wakker en eet wat.’
Read More
Geef mij antwoord, HEER, geef antwoord. Dan zal dit volk beseffen dat U, HEER, God bent en dat U het bent die hen tot inkeer brengt.’ Het vuur van de HEER sloeg in en verteerde het brandoffer met brandhout, stenen, as en al; zelfs het water in de geul likte het op. Alle Israëlieten zagen het, en allen vielen op hun knieën en riepen: ‘De HEER is God, de HEER is God!’ Toen zei Elia tegen hen: ‘Grijp de profeten van Baäl; laat niet één van hen ontkomen!’ De profeten werden gevangengenomen, en Elia liet hen afdalen naar het dal van de Kison, waar hij hen ter dood liet brengen.
Read More
‘Begint u maar, u bent met velen,’ zei Elia tegen de profeten van Baäl. ‘Kies maar een dier en maak het gereed voor het offer. Roep dan de naam van uw god aan, maar steek het hout niet in brand.’ De profeten namen een van de twee beschikbare stieren en maakten die voor het offer gereed. De hele morgen lang riepen ze Baäl aan: ‘Baäl, geef ons antwoord!’ Maar het bleef stil en niemand gaf antwoord, hoe ze ook dansten en sprongen rond het altaar dat daar was opgericht. Toen het middaguur aanbrak, begon Elia hen te honen: ‘Roep zo hard u kunt! Hij is toch een god? Hij heeft zeker iets anders te doen. Ik denk dat hij zich even moest afzonderen. Is hij soms op reis gegaan? Misschien slaapt hij, en moet u hem wekken!’
Read More
Hebben ze u nooit verteld, heer, wat ik gedaan heb toen Izebel de profeten van de HEER liet uitmoorden? Dat ik honderd van hen een schuilplaats heb geboden, vijftig in één grot en vijftig in een andere, en dat ik hen van voedsel en drinkwater heb voorzien? En nu wilt u dat ik mijn meester ga zeggen dat u eraan komt? Hij zal me vermoorden!’ Maar Elia antwoordde: ‘Zo waar de HEER van de hemelse machten, in wiens dienst ik sta, leeft, vandaag zal ik bij Achab mijn opwachting maken.’ Obadja zocht Achab op en vertelde hem dat Elia eraan kwam. Achab ging Elia tegemoet, en zodra hij hem in het oog kreeg riep hij uit: ‘Bent u het, Elia?
Read More
Voor er drie jaren verstreken waren, richtte de HEER zich opnieuw tot Elia, met de woorden: ‘Ga je opwachting maken bij Achab. Ik zal weer regen op de aarde laten vallen.’ Elia ging dus op weg naar de koning. Intussen was de hongersnood in Samaria zo groot geworden, dat Achab zijn hofmeester Obadja ontboden had. Deze Obadja had groot ontzag voor de HEER. Toen koningin Izebel de profeten van de HEER liet uitroeien, had Obadja honderd van hen in twee groepen van vijftig in grotten verborgen en hen daar van voedsel en drinkwater voorzien.
Read More
Enige tijd later werd het kind van Elia’s gastvrouw ziek, en wel zo ernstig dat ten slotte alle leven uit hem week. Toen zei de vrouw tegen Elia: ‘Wat heb ik u misdaan, godsman? Bent u soms naar me toe gekomen om mijn zonden aan het licht te brengen en mijn zoon te doden?’ ‘Geef mij uw zoon,’ zei hij, en hij nam de jongen van haar schoot en droeg hem naar boven,
Read More
De Tisbiet Elia uit Gilead zei tegen Achab: ‘Zo waar de HEER leeft, de God van Israël, in wiens dienst ik sta, de eerstkomende jaren zal er geen dauw of regen komen tenzij ik het zeg.’ De HEER richtte zich tot Elia met de woorden: ‘Ga weg van hier. Ga naar het oosten en zoek een schuilplaats in de wadi Kerit, aan de overkant van de Jordaan. Drinken kun je uit de rivier, en Ik heb de raven opgedragen je daar van voedsel te voorzien.’ Elia deed wat de HEER hem had gezegd, hij ging weg en trok zich terug in de wadi Kerit, ten oosten van de Jordaan. De raven brachten hem daar ’s ochtends en ’s avonds brood en vlees, en water dronk hij uit de rivier. Maar doordat het almaar niet regende in het land, viel de rivier na verloop van tijd droog.
Read More
Achab, de zoon van Omri, werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Tweeëntwintig jaar regeerde hij in Samaria. Achab deed wat slecht is in de ogen van de HEER; zijn gedrag was nog erger dan dat van zijn voorgangers.
Read More